“Uiteraard hebben we nu veel aandacht voor de invoering van de wet en de werking van het Digitaal Stelsel Omgevingswet”, geeft Arjan Nijenhuis aan. “De kansen die de Omgevingswet geeft, moeten we echter niet uit het oog verliezen. Het is goed te kijken naar een gezonde leefomgeving en de manier waarop de Omgevingswet hierin kan ondersteunen. De impact van gezondheid gaat veel verder om dat alleen aan de Wet publieke gezondheid te laten.” Het is logisch dat gezondheid meer aandacht krijgt: het is één van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet.
Integrale aanpak
Een integrale aanpak van de leefomgeving is van belang voor gezondheid en andere thema’s. “Neem bijvoorbeeld hitte. Ook deze zomer is weer gebleken hoe belangrijk bomen, parken en ontmoetingsplekken zijn. Maar die groene plekken zijn niet alleen van belang om met hittestress om te gaan, dat gaat veel verder”, stelt Nijenhuis. “Het kan ook helpen om bijvoorbeeld de sociale cohesie te verbeteren en eenzaamheid te verminderen.” De Omgevingswet stimuleert om zo te denken.
Een gezonde leefomgeving gaat over het beschermen en het bevorderen van gezondheid. Soms kunnen die ook samenhangen. Irma Dekker noemt de opgave rondom waterkwaliteit als voorbeeld: “Ons rioolwater bevat veel resten van medicijnen, waardoor het water op verschillende plekken te vervuild is.” Dat is slecht voor de gezondheid en natuur. Aan de andere kant kan het juist helpen om de gezondheid te verbeteren. Als het lukt om minder medicijnen te gebruiken, zullen er ook minder resten in het water terechtkomen.
Een goed proces voor de samenhang
Integraliteit betekent dus breed kijken. Nijenhuis: “De Omgevingswet heeft het over gezondheid, veiligheid en omgevingskwaliteit. Een spanning tussen harde en zachte waarden is inherent aan de vraag hoe je de fysieke leefomgeving inricht. Het is daarbij ook van belang het fysieke en het sociaal domein aan elkaar te verbinden.”
Om dat goed voor elkaar te krijgen, is een zorgvuldig proces van belang. “Dat is vaak waardevoller dan het opstellen van specifieke normen”, volgens Nijenhuis. Als de juiste partijen aan tafel zitten, zullen de resultaten van gebiedsprocessen maken dat hierin alle belangen betrokken zijn. Dekker: “Een GGD kan aan het begin van een traject juist een hele waardevolle inbreng leveren. Hiervoor is het wel nodig dat GGD’en voldoende budgetten hebben om de mensuren hiervoor te kunnen financieren.” Die staan nog wel eens onder druk om goed te kunnen bijdragen.
Afwegingskaders als hulpmiddel
Ruimtelijke besluiten worden idealiter genomen door een breed palet van onderwerpen mee te wegen. Nijenhuis: “Juist een commissie MER (milieueffectrapportage) zou veel vaker gevraagd moeten worden voor een advies. Het geeft structuur aan alle belangen en helpt zo om goede afwegingen te maken.” Om gezondheid een goede plek te geven, is het goed om bij het proces van de MER gezondheid als thema aan te haken.
“De focus van een MER ligt sterk op milieufactoren. Het kan dus ook helpen gebruik te maken van andere toetsingskaders”, aldus Dekker. De Sustainable Development Goals kunnen bijvoorbeeld helpen als een goed kader. Dekker: “Veel gemeenten hebben hier al ervaring mee, ook buiten het ruimtelijk domein.” Omdat ze het brede palet van maatschappelijke doelstellingen beslaan, kan dit juist een goed handvat zijn om te gebruiken.
Participatie
De Omgevingswet stimuleert participatie. Nijenhuis: “Neem het oordeel van bewoners, belangenorganisaties en bedrijven mee bij de besluitvorming.” Zij weten immers goed wat er in een buurt speelt en nodig is. Hun kennis kan ook bijdragen om de gezondheid te verbeteren. Als overheid die beslissingen neemt, heb je de verantwoordelijkheid om te weten wat jouw bewoners ervan vinden. Nijenhuis: “Los van deze verantwoordelijkheid heeft een bevoegd gezag de plicht om een besluit altijd goed te motiveren. Dat betekent dus: aangeven wat belanghebbenden ergens van vinden en hoe verschillende belangen meewegen bij een besluit.” Dat betekent niet altijd dat een bevoegd gezag precies hoeft te doen wat uit een participatietraject komt. Je moet immers met iedereen rekeninghouden. Nijenhuis: “Vaak weten de meest mondige burgers de weg te vinden in overheidsland. Als overheid heb je de verantwoordelijkheid om ook aandacht te hebben voor de belanghebbenden die zich minder of niet laten horen.”
Niet alles overal hetzelfde
De gezondheid in wijken verschilt, dus de opgave is per wijk anders. De Omgevingswet gaat uit van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. “Dat betekent dus dat niet alles overal kan. Je moet hierin juist keuzes maken: wat kan ergens wel en wat juist niet?”, aldus Dekker. Zij geeft de gemeente Helmond als voorbeeld. Deze gemeente heeft jaren geleden al bepaald dat ze in de meest kwetsbare wijken gaan beginnen met fysieke ingrepen, juist ook om de kwetsbaarheid aan te pakken. Zo is het mogelijk om door ruimtelijke keuzes bij te dragen aan het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.
“Sommige mensen denken dat het niet mogelijk is onder de Omgevingswet om deze verschillen te maken, doordat straks elke gemeente één omgevingsplan heeft”, aldus Nijenhuis. Het tegendeel is waar. Nijenhuis: “Het omgevingsplan geeft juist de mogelijkheid voor bestuurlijke afwegingsruimte. Per wijk en zelfs per straat kun je dus andere besluiten nemen. Als je het maar goed motiveert.” Als je in de ene wijk alles wilt beschermen en in de andere wijk alle ontwikkeling wilt toestaan, dan kan dat. “Als je motivering maar op orde is”, stelt Nijenhuis. Hiermee is het mogelijk om andere besluiten te nemen in een wijk met een slechte gezondheid, dan in een wijk waar de gezondheid heel goed is. Juist door één omgevingsplan te maken, kan de bewustwording groter worden dat voor de ene wijk iets anders nodig is dan voor een andere wijk.
Programma Gezondheid als kans?
De Omgevingswet voegt een nieuw instrument toe: het programma. In dit instrument kunnen overheden aangeven hoe ze specifieke doelstellingen willen behalen. Dekker: “Gezondheid leent zich als onderwerp voor een specifiek programma.” Maar het kan ook van belang zijn bij programma’s met een ander onderwerp, zoals bijvoorbeeld klimaatadaptatie, waardoor het breder aandacht krijgt. Programma’s hoeven niet specifiek op één onderwerp gericht te zijn. Juist het gebiedsgericht werken kan tot uitdrukking komen bij het programma.
Een programma Gezondheid is goed denkbaar. Mogelijk dat dit ook kan aansluiten bij de activiteiten die gemeenten ondernemen vanuit de Wet publieke gezondheid (Wpg) ten aanzien van de gezondheid. Het schaalniveau voor het programma is dan iets om ook nog over na te denken: per wijk, per gemeente of regionaal is mogelijk. Dekker licht toe: “Denk bijvoorbeeld aan een thema als dementie. Dit kan zelfs een regionaal vraagstuk zijn. Hoe ga je als regio om met een toename van mensen met dementie in relatie tot bijvoorbeeld voorzieningen? Maar aan dementie zitten ook ruimtelijke dimensies die juist weer voor wijken relevant zijn. Denk aan bijvoorbeeld de inrichting van de openbare ruimte.” Wat het meest logisch is, zal afhankelijk zijn van de specifieke opgaven. “Het instrument programma kan in elk geval de burg slaan tussen het sociaal en fysieke domein.”
Monitoring en evaluatie is een belangrijk onderdeel van het nieuwe instrument programma. Op basis van resultaten van monitoring zijn mogelijk aanpassingen nodig. Dekker: “Zo kun je goed met elkaar bekijken en bedenken hoe je de leefomgeving toch telkens gezonder maakt. Er zijn immers geen kant en klare oplossingen.” Stapje voor stapje is het dan mogelijk de goede richting in de gaan. Nijenhuis sluit af: “De Omgevingswet is geen panacee, maar kan op veel verschillende manieren helpen. We moeten goede voorbeelden met elkaar blijven delen en vooral aan de slag gaan.” Het opstellen van een programma Gezondheid kan hierbij helpen.