Op zoek naar een rechtvaardige stad
Perspectieven en praktijkvoorbeelden voor rechtvaardige steden en wijken.
In 2016 werkte Edwin Buitelaar mee aan de PBL-studie ‘De Verdeelde Triomf’, waarin werd gekeken naar de stand van de stedelijk-economische ongelijkheid in Nederland. De thematiek van ongelijkheid, segregatie en gentrificatie raakte een gevoelige snaar, merkte Buitelaar: “Uit reacties bleek dat mensen daar sterke meningen en gevoelens bij hebben, met de strekking: ‘dit kan niet, dit moet gekeerd worden!’” Die ambitie ziet hij ook bij veel gemeenten, die aangeven ‘inclusieve’ en ‘rechtvaardige’ steden na te streven. Maar wat daar precies onder wordt verstaan, is regelmatig onduidelijk, vertelt Buitelaar. En dat blijft het vaak ook, omdat het nadenken over (on)rechtvaardigheid veelal plaats moet maken voor snelle actie: “Als in een reflex gaan we over op actie; oplossen. Partijen zijn het dan oppervlakkig gezien met elkaar eens, maar op een dieper niveau kunnen ze hele verschillende perspectieven hebben. Dan wordt het spannend in de beleidsvorming en uitvoering. Dat levert vaak ineffectief, simplistisch beleid op.”
Buitelaar pleit voor een diepere discussie over rechtvaardigheid, “waarin we onszelf afvragen: is het een probleem? Is het altijd en overal een probleem? En wat vinden we dan wèl rechtvaardig?” Aan zo’n discussie wilde hij bijdragen met zijn essay ‘Maximaal, gelijk, voldoende, vrij: vier perspectieven op de rechtvaardige stad’. In dit essay laat Buitelaar zien dat er grofweg vier perspectieven op de rechtvaardige stad zijn, namelijk 1) de welvarende stad, waarin (streven naar) maximale totale welvaart van een stad rechtvaardig is, 2) de egale stad, waarin goederen en diensten gelijkmatig over de stad verdeeld worden, 3) de voorzienende stad, waarin iedereen ‘voldoende’ krijgt, en 4) de vrije stad, waarin iedereen dezelfde kaders (rechten, regels) heeft en niet wordt ingegrepen op uitkomsten. Hoewel de perspectieven op bepaalde punten met elkaar kunnen samengaan, botsen ze vooral ook. Streef je als gemeente bijvoorbeeld actief naar een wijk waar mensen uit alle inkomensgroepen een woonplek hebben (de egale stad), dan betekent dat onvrijheid voor sommige mensen (bijvoorbeeld uit een inkomensgroep die al voldoende vertegenwoordigd is) om in die wijk te wonen (wat ingaat tegen de vrije stad). Er is dus wat te kiezen.
In de praktijk kiezen gemeenten en andere overheden – al dan niet expliciet – verschillende perspectieven. Buitelaar ziet daarbij duidelijke verschillen tussen niveaus en domeinen: “het systeem van sociale zekerheid is gebaseerd op het voorzienende perspectief, terwijl je op lokaal niveau meer het egale perspectief ziet. Denk aan sociale woningbouw door de hele stad heen. Het mobiliteitsbeleid gaat juist vaak uit van het welvarende perspectief, aangezien het beperken van ‘voertuigverliesuren’ hier leidend is.”
In huidige discussies over (on)rechtvaardigheid in Nederland ziet Buitelaar dat vooral het perspectief van de egale stad bijval krijgt. Die voorkeur is vaak gevoelsmatig, en blijkt na het doordenken waar hij zo sterk voor pleit niet altijd even relevant: “Praktisch betekent de egale stad dat je verschillende inkomensgroepen helemaal gelijk over de stad verdeelt. Maar je zou kunnen zeggen dat het belangrijker is dat mensen goede en betaalbare woningen hebben. En als je mensen vrijheid en gelijke rechten geeft, zal een deel zich ook automatisch sorteren; mensen willen niet altijd met heel andere mensen in een straat wonen. Zeg nou zelf: hoe fijn is het om je buurman elke dag het zwembad in te zien springen als je zelf een bijstandsuitkering hebt?”
In het denken over rechtvaardigheid ontstaan ook mengvormen van perspectieven, legt Buitelaar uit. Dat gebeurt bijvoorbeeld als welvaart breed wordt geïnterpreteerd (in lijn met het concept van de brede welvaart), of als wordt gedacht in termen van capabilities: “Brede welvaart en capabilities leggen de focus op het individu, vrijheden en mogelijkheden. Dan gaat het niet meer over de optelsom en die maximaliseren [de kern van de welvarende stad, red.], en neem je dus andere perspectieven aan boord, zoals de voorzienende of de vrije stad.” Verder gaat rechtvaardigheid over meer dan stedelijke ontwikkeling en domeinen als wonen en vervoer, waar Buitelaars essay zich op richt. Ook het belangrijke thema van duurzaamheid is er wat hem betreft onderdeel van: “Ik heb gefocust op het debat van inclusiviteit en het hier en nu. Daar kan je duurzaamheid aan koppelen. Collega’s van mij zijn bijvoorbeeld bezig met klimaat- en energierechtvaardigheid, waarbij het gaat om vragen als: wie gaat de CO2-reductie betalen? Is het rechtvaardig om te beginnen met verduurzaming in kwetsbare wijken? Maar zeker als je rechtvaardigheid breder beziet en ook kijkt naar later en elders, komt duurzaamheid er vanzelf bij. Rechtvaardige steden en duurzaamheid zijn sterk met elkaar verbonden en zouden ook zo gezien moeten worden.”
Buitelaar besluit zijn essay met een aantal aanbevelingen voor onder anderen gemeenten. Die doen er volgens hem goed aan om de rechtvaardige stad te bespreken, definiëren, (delen van) perspectieven te kiezen, de betekenis daarvan door te redeneren en het gesprek met betrokkenen te organiseren. Die stappen zijn niet eenvoudig en vaak zelfs heel ingewikkeld, erkent Buitelaar: “Neem een groot woningbouwproject dat voorziet in veel woningen. Dat is in het belang van mensen die er nu nog niet wonen, terwijl bewoners het belang hebben van zo min mogelijk verkeersoverlast of schaduwwerking van nieuwe gebouwen. Wie nodig je uit voor het gesprek erover? Wat je antwoord ook is, het is heel bepalend.” Hoewel het stilstaan bij en doordenken van rechtvaardigheid dus complex is, is het wat Buitelaar betreft van niet te onderschatten belang: “In één zin zou ik gemeenten willen meegeven: bezint eer ge begint.”
Edwin Buitelaar is werkzaam als senior onderzoeker en programmaleider bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Daarnaast is hij bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en research fellow bij de Amsterdam School of Real Estate (ASRE). Voordien werkte hij als onderzoeker en docent bij de Radboud Universiteit Nijmegen, alwaar hij ook gepromoveerd is (in 2007). Zijn onderzoek richt zich voornamelijk op het functioneren van de grondmarkt, het grondbeleid en gebiedsontwikkeling.