Van centraal naar lokaal: een nieuwe mindset voor de energietransitie
Organiseer het energiesysteem niet langer centraal, stelt Pallas Agterberg van Alliander, maar met lokale energiegemeenschappen.
Transities, we worden ermee overspoeld: energie, circulariteit, financieel, stikstof, voedsel, en ga zo maar door. Een transitie is feitelijk een verandering in de maatschappij die fundamenteel voelt en dat vaak ook is. Er is geen vast startpunt, ook geen eindpunt, er is niet één partij die alles bepaalt, niet iedereen stapt op hetzelfde moment in, en ook niet om dezelfde reden, en niet iedereen wordt op exact dezelfde manier erdoor geraakt. Niettemin, we krijgen er allemaal vroeger of later mee te maken, ‘of je nu wilt of niet’.
Een transitie bestaat niet alleen uit het introduceren van vernieuwing, maar ook het uitfaseren van iets bestaands. In transitietermen: opbouw van een nieuw regime gaat samen met de afbraak van het oude. Het grootste deel van de aandacht gaat vaak uit naar introduceren: hoe het nieuwe regime in het zadel te helpen. Er is inmiddels dan ook een redelijk beeld hoe je nieuwe praktijken in de vaart der volkeren op kan stuwen. Ondanks dat gaan transities vaak lastig. De reden die ik hier wil uitlichten is deze: er is, naar mijn mening, te weinig expliciete aandacht voor het uitfaseren; ik noem het liever het afscheid.
Het afscheid wordt – begrijpelijk – meestal beschouwd als collateral damage: koetsiers zijn minder nodig na de introductie van de auto, mijnwerkers zijn minder nodig bij andere vormen van energie-opwekking, ponskaart-professionals hebben we ook niet meer. Dat werd allemaal acceptabel verlies gevonden gezien de voordelen die het de maatschappij bracht: sneller vervoer, schonere energievormen, computers voor de massa. Er zijn de winnaars van transities: autofabrikanten, programmeurs, fabrikanten van inductiekookplaten. En de verliezers? Jammerlijke bijvangst; irrationele tegenwerkers van een noodzakelijke verandering. De honden blaffen; de karavaan trekt verder.
En daar gaat het mis.
Mijn stelling: niet alleen in termen van zakelijke belangen, maar op veel subtieler, persoonlijker niveau, moet er bij transities afscheid worden genomen. Van gewoontes, houdingen, producten en banen, soms zelfs van sectoren. Maar dat afscheid nemen wordt al snel gebagatelliseerd, overgeslagen, als vertragend beschouwd. Er is vaak weinig tot geen ruimte voor rouwverwerking.
Als voorbeeld: we hebben allemaal gezien dat er in 2022 wat veranderde in het stikstofdebat, ‘pre- en post-Remkes’. Van uitzichtloze loopgravenoorlog tot in ieder geval een dialoog met gearticuleerd begrip voor elkaars standpunten. Niet ineens heel ander beleid, maar wel empathie, publieke erkenning dat een deel van de mensen ergens afscheid van moeten gaan nemen. Die erkenning is verre van triviaal voor de volgende stappen in de betreffende transitie. Inmiddels zijn we een stap – een verkiezing – verder, en liggen de kaarten weer wat anders. Dat maakt de vraag alleen maar relevanter: hoe gaan de ‘winnaars’ om met de ‘verliezers’?
Het is een belangrijke vraag voor álle transities: hoe kan expliciet erkennen van afscheid en de relevantie van rouwverwerking een transitie soepeler laten verlopen?
Een goed begin is de termen ’winnaars’ en ‘verliezers’ niet gebruiken…