Verdieping Wijkaanpak Gezondheid en zorg

Hoe de buurt kan bijdragen aan het vergroten van kansen voor kinderen

28 juni 2023 | Leestijd: 22 minuten
De eigenschappen van een buurt kunnen invloed hebben op de ontwikkelingskansen van kinderen. Om de kansen voor kinderen te verbeteren, investeren het Rijk, gemeenten en lokale partners in leefbaarheidsprogramma's, zoals het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Platform31 heeft onderzoek gedaan en gesprekken gevoerd in vier gemeenten om handvatten en voorbeelden te bieden voor een gebiedsgerichte aanpak die zich richt op het vergroten van kansen voor kinderen en jongeren.

Auteur(s)

Jacomijn Baart, Astrid van Egmond en Simone 't Hooft

Kinderen moeten gezond, veilig en kansrijk kunnen opgroeien; daar is vrijwel iedereen het mee eens is. Maar waar je wieg heeft gestaan, heeft invloed op je ontwikkelkansen, ook in Nederland. Eigenschappen van een buurt kunnen mechanismen in gang zetten die ervoor kunnen zorgen dat kinderen een minder positief toekomstperspectief hebben. Naar dit fenomeen wordt ook wel verwezen met de term ‘buurteffecten’, waarvan onder andere het Sociaal Cultureel Planbureau in zijn rapport ‘Opgroeien in een kwetsbare wijk’ het bestaan onderstreept.

Negatieve buurteffecten kunnen gevolgen hebben voor verschillende aspecten van het opgroeien van kinderen. Zo is er in kwetsbare wijken beduidend meer schooluitval – ook als rekening gehouden wordt met het opleidingsniveau van de ouders of persoonlijke kenmerken van het kind – en een grotere kans op ernstig normoverschrijdend en crimineel gedrag. Uit ander onderzoek blijkt dat kinderen die opgroeien in een kansarme buurt later vaak een veel lager inkomen hebben dan kinderen uit een minder kwetsbare wijk, bijvoorbeeld door een lager schooladvies, minder economische kansen en werkgelegenheid en de beperktere mogelijkheden die hun ouders en zijzelf hebben om een netwerk op te bouwen.

Kortom: voor de ontwikkelkansen van kinderen maakt het uit in welke buurt je woont. Dat is voor het Rijk, veel gemeenten en lokale partners een (extra) reden om te investeren in de leefbaarheid in kwetsbare wijken met een gebiedsgerichte aanpak, zoals we zien binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Maar hoe richt je zo’n gebiedsgerichte aanpak met aandacht voor het opgroeien van kinderen en jongeren in? Waar richt je je op, voor welke maatregelen kies je en hoe organiseer je het? En hoe verhoudt dit zich tot inzichten uit onderzoek en theorie over deze thematiek?

Na een beknopte literatuurverkenning ging Platform31 in gesprek over deze vragen met een aantal betrokkenen bij een gebiedsaanpak en kansen voor jeugd in vier gemeenten: Amersfoort, Heerlen, Rotterdam en Zaanstad. Hier bespreken we onze bevindingen. Twee inspirerende praktijkvoorbeelden hebben we apart gepubliceerd. Op basis van de handvatten en voorbeelden kunnen gemeenten, lokale partners en ministeries in hun (NPLV-)gebiedsaanpak gerichter aandacht besteden aan het vergroten van kansen voor kinderen.

Opgroeien in een kwetsbare wijk: inzichten uit de literatuur

Factoren die de ontwikkeling van kinderen beïnvloeden

Er is heel veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling en het opgroeien van kinderen. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) beschrijft in de publicatie ‘Opgroeien en opvoeden’ een aantal theorieën dat ingaat op factoren die bijdragen aan een gezonde, veilige en kansrijke opvoeding en ontwikkeling. Contextuele theorieën benadrukken vooral hoe concrete leefomstandigheden de ontwikkeling beïnvloeden. Vaak wordt er onderscheid gemaakt op basis van risico- en beschermende factoren bij het kind, de ouders en de omgeving.

Risicofactoren bedreigen de ontwikkeling van een kind. Het gaat om bijvoorbeeld gezinsproblemen, onveilige buurt, ongezonde woning, leerachterstanden en psychische problemen. Andere factoren beschermen tegen de invloed van risicofactoren. Dan gaat het bijvoorbeeld om de vaardigheden van kinderen zelf, een positieve opvoedstijl van ouders, een groot sociaal netwerk en steun door school of vrienden en goede voorzieningen in de wijk. Levenslooptheorieën beschrijven daarnaast dat de invloed van de buurt kan verschillen afhankelijk van de leeftijd en ontwikkelingsfase van een kind.

Het ‘ Factorenmodel ’ dat de gemeente Rotterdam samen met onder andere het NJi op basis van wetenschappelijke kennis heeft ontwikkeld, brengt per leefgebied en ontwikkelingsfase de factoren in beeld die van invloed zijn op gezond, veilig en kansrijk opgroeien, vertelt Rina Stoorvogel, senior beleidsadviseur gezondheid.

Figuur 1: Rotterdams Factorenmodel (bron)

In dit model zien we veel factoren bij het kind zelf, de ouders en de bredere sociale omgeving. Ook de digitale omgeving is in dit model opgenomen. Op het gebied van fysieke omgevingsfactoren is er aandacht voor huisvesting en woonkwaliteit en toegang tot zorg- en jeugdvoorzieningen. Van andere fysieke kenmerken van een buurt, zoals voedselomgeving, openbare ruimte en milieu-invloeden is inmiddels meer literatuur verschenen waaruit bekend is geworden dat deze ook een belangrijke rol spelen. Uit data-onderzoek van Platform Investico blijkt bijvoorbeeld dat nog veel scholen, kinderdagverblijven en bso’s te dicht bij drukke wegen liggen waardoor kinderen risico lopen op luchtwegaandoeningen zoals astma, COPD en zelfs longkanker. In kwetsbare wijken komen veel van de genoemde ongunstige factoren vaker voor dan in welvarende wijken.

Ondanks dat kinderen en jongeren voornamelijk worden beïnvloed door hun ouders en het gezin, hebben de buurt en wijk waarin kinderen wonen volgens deskundigen dus ook een aanzienlijk effect op het opgroeien. Buurtkenmerken kunnen zowel een positieve als negatieve invloed hebben op kinderen en worden bepaald door de sociale omgeving, fysieke leefomgeving en instituties in de wijk.

Sociale buurtkenmerken en mechanismen

In ‘Opgroeien in een kwetsbare wijk’ beschrijft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een aantal mechanismen dat ervoor kan zorgen dat bepaalde kenmerken van een buurt, zoals een lage gemiddelde sociaaleconomische status van bewoners, een negatieve impact kunnen hebben op de toekomstkansen van kinderen die er opgroeien. Daarbij gaat het om:

  • Socialisatie
  • Stigmatisering
  • Sociale controlemechanismen

Onder socialisatie verstaan we het ontwikkelen van waarden, houdingen en gedragingen. Bijvoorbeeld ten aanzien van school, werk, gezondheid, normoverschrijdend of crimineel gedrag. Vooral kinderen en jonge pubers zijn veelal gebonden aan hun woonwijk. Dit is ook de leeftijd waarop ze gevoelig zijn voor de invloed van leeftijdgenoten of iets oudere jongeren voor hun identiteitsontwikkeling.  In ‘Opgroeien en opvoeden’ noemt het NJi als risicofactoren onduidelijke normen in de wijk of normen die bevorderend zijn voor drugsgebruik, geweld en criminaliteit, de beschikbaarheid van alcohol en drugs, verkrijgbaarheid van vuurwapens en het ontbreken van stimulering van sociaal wenselijk gedrag in de wijk. Kemp en collega’s beschrijven dat het risico op rekrutering binnen de georganiseerde criminaliteit groter is als er georganiseerde criminele groepen in de buurt opereren, rolmodellen binnen de georganiseerde criminaliteit aanwezig zijn en als jongeren veel in aanraking komen met georganiseerde criminaliteit. Een beschermende factor kan dan zijn dat een gemeente of het welzijnswerk er juist voor zorgt dat positieve rolmodellen meer in beeld komen.

Een ander mechanisme is stigmatisering. Uit het SCP-onderzoek blijkt dat jongens last hebben van de slechte naam die hun wijk heeft. Vaak is de wijk alleen maar negatief in het nieuws. Door het stempel achterstandswijk, kwetsbare wijk, onveilige wijk e.d. gaan mensen van buiten de wijk de bewoners laag inschatten en hen ook zo behandelen. Zo krijgen zij een lager schooladvies, of kunnen ze geen stage of baan vinden. De jongeren kunnen zich ook naar dit beeld gaan gedragen als ze denken dat buitenstaanders hun oordeel toch al klaar hebben liggen. Het SCP-rapport laat echter zien dat het stigma rondom de wijk ook juist een positieve uitwerking kan hebben; mensen zijn loyaal aan hun wijk en willen er graag iets voor betekenen en hun steentje bijdragen aan de ontwikkeling van de wijk. Zo kunnen er bijvoorbeeld veel vrijwilligers zijn en is de gemeenschap vaak hecht.

Het derde mechanisme in kwetsbare buurten, benoemd door het SCP, is gebrekkige sociale controle en te weinig collectieve zelfredzaamheid in de wijk. Toezicht op kinderen en jongeren schiet tekort en bewoners stimuleren of corrigeren elkaar of elkaars kinderen niet of niet genoeg. Er is ook vaak geen bereidheid tot het doen van aangifte door argwaan naar instanties en specifiek naar de politie.

De invloed van de buurt is niet voor elk kind gelijk. Het SCP geeft aan dat jongens, kinderen uit arme en/of gebroken gezinnen en kinderen met bepaalde ongunstige persoonlijkheidskenmerken, zoals minder veerkracht of met aanleg voor agressie, het meest kwetsbaar zijn voor de ongunstige effecten vanuit de buurt. Het maakt uit wie zij als hun vrienden kiezen, hoe zij omgaan met de uitdagingen in de wijk, hoe veerkrachtig ze zijn en hoe hun ouders of opvoeders hen hierbij helpen. Positieve invloeden via school of vrijetijdsbesteding kunnen een beschermend effect hebben. En hoe langer men in een kwetsbare wijk woont, ook al was dit een andere wijk, hoe groter het negatieve effect.

Institutionele buurtkenmerken

Met institutionele buurtkenmerken bedoelen we organisaties en professionals die een rol (kunnen) spelen in het gezond, veilig en kansrijk opgroeien van kinderen, en de samenwerking tussen die organisaties. Alle contacten en sociale relaties in de leefomgeving van kinderen vormen volgens het NJi een pedagogische basis. Volgens het NJi stimuleert een sterke pedagogische basis de ontwikkeling van kinderen en helpt het ouders in de opvoeding. Gemeenten en organisaties in het sociaal domein zetten zich dan ook in voor het versterken van die pedagogische basis door te streven naar een goede samenwerking tussen professionals, formele en informele organisaties, zoals huisartsen, school, jeugdgezondheidszorg, sportclubs en vrijwilligers in de wijk.

Veel gemeenten werken bijvoorbeeld samen op het gebied van een kansrijke start voor de eerste 1.000 dagen van een kind, of een rookvrije omgeving voor kinderen met een ‘stoppen met roken’-wijkaanpak. Roken veroorzaakt namelijk een groot deel van het gezondheidsverschil tussen mensen met een hoge en lage sociaaleconomische positie.

Uit onderzoek naar onder andere de veerkracht in een buurt weten we dat ook algemene voorzieningen zoals kwalitatief goed onderwijs en een bibliotheek of andere ontmoetingsruimten in de buurt een belangrijke rol spelen om kansen te bevorderen.

Fysieke buurtkenmerken

Naast de sociale en institutionele omgeving speelt de kwaliteit van de fysieke leefomgeving een rol in het kansrijk opgroeien van kinderen. Ook hier zien we veel verschillende factoren die van invloed kunnen zijn, zoals de openbare ruimte, huisvesting, voedselomgeving en milieufactoren.

De inrichting van de openbare ruimte in de buurt en stad kan positief bijdragen aan de cruciale eerste levensjaren van kinderen, blijkt onder andere uit internationaal onderzoek door Urban95, een initiatief van de Bernard van Leer Foundation. Hierbij wordt de vraag gesteld: ‘If you could experience the city from an elevation of 95 cm – the height of a 3-year-old – what would you do differently?’ In hun boek ‘The city at eye level’ hebben de redacteuren veel internationale voorbeelden verzameld en lessen beschreven voor een goede inrichting van de openbare ruimte geschikt voor opgroeiende kinderen, zoals ruimte om te spelen en leren of ontwerp dat rekening houdt met kinderen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van verschillende hoogtes en natuurlijke elementen. In Nederland zet Jantje Beton zich in voor meer speelkansen en speelruimte.

Uit ander onderzoek, bijvoorbeeld van Platform31, blijkt dat de woonsituatie in kwetsbare wijken een risicofactor kan zijn voor gezond opgroeien, bijvoorbeeld door slecht onderhoud, gehorigheid of schimmel in de woning, of omdat het lastig is om thuis geconcentreerd je huiswerk te doen.

Milieufactoren zoals de luchtkwaliteit en geluidsoverlast zijn van invloed op de gezondheid van kinderen. Onderzoek in Amsterdam van de Groene Amsterdammer en OneWorld laat zien dat kinderen op scholen in kwetsbare wijken te maken hebben met slechtere luchtkwaliteit dan scholen die zich in welvarendere wijken bevinden. De aanwezigheid van groen draagt dan weer positief bij aan de mentale gezondheid en het voorkomen van hittestress.

In de lange traditie van stedelijke vernieuwing en wijkaanpak waren het thema wonen met herstructurering en verkoop van huurwoningen, en interventies rond het onderhoud van de fysieke omgeving (nauwkeurig klachtenonderhoud, betere vuilcollectie en groenonderhoud) belangrijke instrumenten voor het vergroten van kansen van wijkbewoners. Op basis van buurteffectenonderzoek was er vanuit de wetenschap echter ook kritiek op met name de herstructurering en het streven naar gemengde wijken. Desondanks zien we deze ontwikkeling nu weer terugkomen, zoals in diverse wijken binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Daarnaast is er tegenwoordig steeds meer aandacht voor andere factoren in de fysieke leefomgeving die de gezondheid beïnvloeden, zoals een gezonde voedselomgeving.

Ambitie en actie in de praktijk van Amersfoort, Heerlen, Rotterdam, Zaanstad

Steeds meer gemeenten gaan aan de slag met een integrale, gebiedsgerichte aanpak om de leefbaarheid in hun kwetsbare wijken te verbeteren – én daarmee, onder andere, de kansen van kinderen die er opgroeien, te verbeteren. Bij vier gemeenten, Rotterdam, Heerlen, Amersfoort en Zaanstad, hebben we door middel van een aantal gesprekken nader onderzocht hoe zij hun gebiedsaanpak vormgeven gericht op het gezond, veilig en kansrijk opgroeien van kinderen en welke activiteiten zij daarbij inzetten.

In Rotterdam is gekeken naar het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ), omdat dit voor veel gemeenten een inspirerend voorbeeld is en al langere tijd met een uitgebreid programma inzet op kansen voor kinderen. Eigenlijk kunnen we hier volgens de gesprekspartners niet spreken van één gebiedsaanpak, want Rotterdam-Zuid bestaat uit zo’n 16 wijken met ruim 200.000 inwoners.

Het stedelijk vernieuwingsgebied Heerlen-Noord bestaat uit de stadsdelen Hoensbroek, Heerlerheide en een deel van Heerlen-stad. In het gebied zijn 14 te onderscheiden buurten. Het betreft alle buurten ten noorden van de spoorlijn plus Eikenderveld, dat vergelijkbare uitdagingen kent op sociaaleconomisch en maatschappelijk vlak.

Voor Zaanstad is er gekeken naar het Pact Poelenburg-Peldersveld. Dit zijn twee wijken aan de oostkant van de stad. Het zijn gesloten wijken waar onder de radar veel gebeurt.  Er is veel sociale huur (zo’n 60%) en door verdichting moet dit aandeel minder worden. Er liggen grote sociaaleconomische uitdagingen in de wijk.

De Amersfoortse wijk Liendert wonen ruim 8.000 mensen. De bewoners hebben diverse (culturele) achtergronden en zijn ook in leeftijden erg gemengd. Daarnaast zijn er zo’n 100 stakeholders actief in Liendert. Verder wordt de wijk gekenmerkt door naoorlogse laagbouw.

In dit essay gaan we in op bevindingen uit onze gesprekken. Daarbij vergelijken we dit met de hiervoor beschreven kennis. Een tweetal voorbeelden is uitgebreider beschreven in aparte artikelen: een over AanDeBak-garantie en een over de Heerlense Rijke Schooldag.

Gebiedsgerichte aanpak

De gemeenten en programma’s die we bekeken hebben hanteren voor hun gebieden of wijken een brede aanpak met aandacht voor verschillende factoren die van invloed zijn op de kansen voor kinderen.

Figuur 2: de cirkel van NPRZ

Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ)

Het NPRZ richt zich op drie pijlers: School, Werk en Wonen. Thuisbasis op Orde en

Veiligheid zijn aanvullende pijlers die ondersteunend zijn aan het prettig leven en wonen op Zuid. De pijler School richt zich met name op de jeugd, maar ook Werk, Thuisbasis op Orde en Veiligheid besteden aandacht aan deze doelgroep door bijvoorbeeld de AanDeBak-garantie.

Nationaal Programma Heerlen-Noord (NPHLN)

Het NPHLN zet in op vijf leefgebieden – werken, wonen, gezondheid, leren en veiligheid – aan de hand van vier thema’s: Wonen & leefomgeving, Werken & bestaanszekerheid, Leefbaarheid & veiligheid, Talentontwikkeling & Gezondheid. Dit laatste thema gaat vooral over het gezond en kansrijk opgroeien van kinderen.

Pact Poelenburg en Peldersveld, Zaanstad

Het pact Poelenburg Peldersveld in Zaanstad bevat 3 opgaven:

  1. Jeugd. Opgroeien in Poelenburg en Peldersveld moet gelijke kansen geven op ontplooiing van talenten. In overleg met kernpartners die in contact staan met ouders en jeugd een plan gemaakt vooral gericht op taalvaardigheid, opvoeding, cultuursensitiviteit en een betere samenwerking tussen professionals.
  2. Participatie en armoede. Iedereen in Poelenburg en Peldersveld bouwt aan zijn toekomst en werkt of doet mee naar vermogen.
  3. Wonen. Poelenburg en Peldersveld zijn open en diverse wijken waar het fijn en veilig wonen, werken en verblijven is.
Liendert, Amersfoort

In Amersfoort staat men aan het begin van een nieuwe wijkaanpak voor de wijk Liendert na een aantal jaren verbetering van de wijk onder de titel ‘Amersfoort Vernieuwt’. Amersfoort Vernieuwt was in de periode 2007 en 2020 een samenwerking tussen de gemeente Amersfoort en de woningcorporaties De Alliantie en Portaal, met als doel samen met bewoners en organisaties vitale wijken te ontwikkelen waar bewoners prettig leven. In die periode is er op het gebied van vergroten van kansen voor kinderen in o.a. Liendert een ABC-cluster gerealiseerd. De Amersfoortse Brede Combinatie (ABC) bestaat uit brede scholen waarin onderwijs, kinderopvang en welzijn samenwerken. Ontmoeten, ontdekken, spelen en ontwikkelen staan hierin centraal. Sinds begin 2022 doet de gemeente mee met het FNO-programma Samen Kansrijk en Gezond, waarin met gezinnen en partner-organisaties, op basis van data en met behulp van het Factorenmodel van Rotterdam, al doende een nieuwe wijkaanpak voor Liendert vormgegeven wordt. Doel van deze aanpak is “dat kinderen, jongeren en hun gezinnen in Liendert gezonder, veiliger en kansrijker opgroeien en leven”.

Hieronder beschrijven we een aantal door de gesprekspartners genoemde activiteiten per levensfase of domein uitgebreider.

Activiteiten

Vroege kindertijd

In Zaanstad worden ouders al in de eerste levensfasen geïnformeerd hoe ze de taalontwikkeling van hun kinderen het best kunnen stimuleren. Er zijn inloopochtenden voor ouders met kleine kinderen waar informatie gegeven wordt over gezondheid, spelen en lezen. Er wordt geprobeerd over te brengen dat taalontwikkeling heel belangrijk is en dat Nederlands leren handig is voor ouders om hun kind te kunnen begeleiden. In Poelenburg zijn veel Turkssprekende inwoners en er is weinig interactie met mensen die Nederlands spreken. Daarom wordt ook geprobeerd meer kinderen naar de voorschoolse educatie te laten gaan, maar daarbij stuit je volgens Frieda Both (tot voor kort strategisch beleidsadviseur met focus op jeugdbeleid en opgavemanager Pact Poelenburg) op sommige waarden en normen van ouders: “Ben je een goede moeder als je je kind vroeg wegbrengt of juist als je het langer bij je houdt?”

Het programma in Heerlen heeft een pilot voor toeleiding van meer peuters naar de Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) als onderdeel van de lijn ‘Kansrijk van start’. Er is een apart wervingsteam dat actief ouders benadert door te bellen en op huisbezoek te gaan om te zorgen dat ouders voor hun kinderen gebruik maken van VVE. Daarnaast heeft Heerlen een aantal programma’s specifiek gericht op taalontwikkeling. ‘Taalschatten’ gaat over spreken en voorlezen terwijl je zwanger bent. In de ‘Voorleesexpress’ gaat een vrijwilliger naar een gezin en laat zien hoe je kunt voorlezen. Deze vrijwilliger kan ook helpen bij het inschrijven bij de bibliotheek. Als de Voorleesexpress niet genoeg is, wordt ‘Taaltrein’ ingezet. Een professional bezoekt een gezin drie keer om te praten over het belang van taal.

Onderwijs

Een belangrijk aangrijpingspunt voor het verbeteren van kansen voor kinderen in alle gebieden is het onderwijs, bijvoorbeeld door een verlengde of rijke schooldag, inzet op taalontwikkeling en geletterdheid en aandacht voor loopbaan- en beroepsoriëntatie. Ook wordt aandacht besteed aan contact met ouders en een betere samenwerking met zorgorganisaties.

Rijke schooldag

Een rijke of verlengde schooldag  is het uitbreiden van de reguliere lestijd met extra lesuren. Bij een verlengde schooldag zijn die extra uren vooral bedoeld voor uitbreiding van de leertijd voor taal en rekenen Bij een rijke schooldag krijgt een leerling bijvoorbeeld ook sport-, muziek- of theaterles. De gemeenten Rotterdam, Zaanstad, Heerlen en Amersfoort hebben alle vier een vorm van een rijke en/of verlengde schooldag, waarbij de uitvoering verschilt per gemeente.

Het Nationaal Programma in Rotterdam heeft een Children’s Zone waarin de school-, thuis- en wijksituatie versterkt wordt. Met schoolbesturen zijn onder andere hoofdafspraken gemaakt over 10 extra lesuren. “In de meest kwetsbare wijken doen scholen verplicht mee, daarbuiten is de problematiek wat wisselend en mogen scholen zelf bepalen of ze meedoen. Scholen die meedoen mogen dan wel weer zelf kiezen wat ze met die 10 extra lesuren doen”, legt Astrid Kroos uit, adviseur school bij het NPRZ.

In Zaanstad komen mensen van buiten de school extra lessen geven, vaak op het gebied van sport en cultuur. Dit kan met wat kleinere klassen, want die mensen zijn niet (altijd) opgeleid om met grotere groepen om te gaan. Uitbreiding van de reguliere lessen is niet mogelijk vanwege personeelstekorten. “Schoolbesturen vinden het wel een fantastisch instrument, waren eerst huiverig, maar nu zien ze dat het werkt om mensen van buiten je school in je school te krijgen, en dat het echt kan mits met kleinere klassen. En ze zien de mogelijkheid om met het lerarentekort om te gaan,” vertelt Frieda Both.

Amersfoort heeft subsidie gekregen voor een rijke schooldag voor 15 scholen in kwetsbare wijken, waaronder in Liendert. Op het moment van ons gesprek waren de scholen actieplannen aan het schrijven en vanaf begin 2023 moet dit gaan lopen. Er wordt gekeken hoe dit verbonden kan worden aan kansrijk, veilig en gezond Liendert.

In Heerlen-Noord is een combinatie gemaakt van extra onderwijstijd door de leerkracht of ondersteuner, en speciale lessen door externe vakdocenten. Scholen die meedoen kunnen een keuze maken tussen activiteiten op het gebied van voeding, ontbijt/lunch, groente, fruit en zuivel, de brede ontwikkeling van kinderen met bewegen en aandacht voor andere talenten en uitbreiding van de leertijd op het gebied van basisvaardigheden.

Conny Govers, coördinator verlengde schooldag op basisschool De Horizon, vertelt dat zij erg veel tijd besteedt aan het regelen en inplannen van de gastdocenten. Daar hoort ook bij dat ze hen instrueert met betrekking tot de afspraken binnen de school over het pedagogisch klimaat zoals manieren van motiveren en aanspreken van kinderen. Op basisschool de Horizon is gekozen voor extra bewegingsonderwijs, muziek, dans, drama, beeldende vorming, en wetenschap en techniek. Een andere school in Heerlen, de Broederschool, heeft gekozen voor extra aandacht voor muziek in de vorm van een leerorkest.

Taalontwikkeling op school

Recent heeft het programma Heerlen-Noord in samenwerking met het dagblad De Limburger het project ‘Krant in de klas’ opgestart waarbij alle bovenbouwgroepen in het basisonderwijs en onderbouwgroepen in het vmbo iedere dag een papieren krant in de klas krijgen. Deze krant kan worden gebruikt  in het reguliere taal-, lees- en wereldoriënterend onderwijs, maar ook door externe vakdocenten bijvoorbeeld als het gaat over de Sustainable Development Goals (SDG’s). Roel van den Bosch (programma Leren, NPHLN) geeft aan: “Naast de krant in de klas krijgen alle leerlingen van deze groepen een digitaal abonnement op De Limburger waar ook gezinsleden thuis gebruik van kunnen maken. Hierdoor heeft het project een potentieel bereik van zo’n 2.000 leerlingen en 6.000 gezinsleden.”

In Zaanstad loopt nu een pilot logopedie van de GGD waarin kinderen in kleine groepjes op school werken aan taalvaardigheden. Er zijn heel veel kinderen in de basisschool die logopedie nodig hebben, maar eigenlijk bleek er een taalachterstand te zijn waardoor ze opvielen in de taalscreening bij de Jeugdgezondheidszorg. Normaal gesproken worden die kinderen aangemeld voor individuele logopedie, waar een wachttijd voor is. “Taal is zo ongelooflijk belangrijk”, zegt Frida. “Er is een wereld te winnen door meer in groepsverband te doen en meer op school.”

Samenwerking school en zorg

Rotterdam is in de Children’s Zone ook gericht op het verbeteren van de zorg via de scholen. Er zijn school-zorgteams met name op scholen met hoge en zeer hoge weging (van doelgroepkinderen). Dit is een samenwerkingsverband tussen passend onderwijs Rotterdam, de gemeente met wijkteams en scholen met hun intern begeleiders (IB-ers) en schoolmaatschappelijke werkers. “We gaan uit van de stelling dat een leerkracht snel ziet dat er wat aan de hand is met een leerling, maar wat weten ze vaak niet. Dan is er veel moeite nodig om ouders aan te sporen hulp te zoeken. Aanwezigheid en nabijheid van een wijkteam helpt: mensen zoeken sneller hulp”, stelt Astrid Kroos. Er worden nu afspraken gemaakt dat de welzijnspartijen scholen als uitvalsbasis gaan gebruiken.
Ook in de andere gemeenten is er samenwerking tussen school, zorg- en welzijnspartijen.

Loopbaan- en beroepenoriëntatie

Vanuit het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ) is het programma ‘Gaan voor een Baan’ opgezet. Dit biedt jongeren vanaf groep 6 tot aan de uitstroom naar de arbeidsmarkt allerlei loopbaanactiviteiten. De leerlingen worden geholpen bij het ontdekken van hun talenten, interesses en drijfveren. Ook maken ze kennis met kansrijke sectoren zoals de zorg, techniek of de haven. In ‘Mentoren op Zuid’ coachen studentmentoren leerlingen uit het primair en voortgezet onderwijs. Een ander onderdeel van ‘Gaan voor een Baan’ is de ‘AanDeBak-garantie’ voor jongeren op de middelbare school. Ze kunnen kiezen voor mbo-opleidingen waar Rotterdamse werkgevers een baangarantie geven. Na afronding kunnen jongeren daar dus direct aan de slag. Ook in Zaanstad wordt gestimuleerd dat jongeren een opleiding kiezen in een kanssector met baangarantie, zoals in Rotterdam-Zuid.

Ouderbetrokkenheid

Op sommige Rotterdamse scholen zijn medewerkers aangesteld die zich bezig houden met ouderbetrokkenheid om de relatie tussen scholen en ouders te versterken. Daarnaast heeft het Expertise Centrum Maatschappelijke Innovatie (EMI) van Hogeschool Rotterdam initiatief genomen om meer te doen voor ouders. Mama’s Garden is een gemeenschap van moeders waarin moeders van alle leeftijden en achtergronden elkaar kunnen ontmoeten en van elkaar kunnen leren. Naast een klein vast team werken hier studenten van de Hogeschool Rotterdam, Albeda en Zadkine Startcollege. Er worden speelgroepen, workshops en educatieve evenementen georganiseerd. Daddy’s Place is een vergelijkbaar initiatief voor vaders in Rotterdam-Zuid.

Ron Meyer (programmadirecteur Nationaal Programma Heerlen-Noord) geeft aan dat ze daar bewoners niet betrekken door vergaderingen te organiseren; daar komen steeds dezelfde mensen op af. “Nee, mensen betrekken die gewoon leuk ergens heen gaan, hen op een speelse manier vragen. Bijvoorbeeld de uitreiking van de Jan Terlouw Verhalen Prijs waar 200 kinderen en ouders bij aanwezig waren.” Deze prijs is door het NPHLN in het leven geroepen om jongeren te stimuleren  verhalen te vertellen over Heerlen en zo bij te dragen aan de trots op de stad en omgeving.

Zaanstad kent een ‘brugfunctionaris’ die veel contact heeft met ouders en de brug legt tussen de cultuur thuis en die op school. Het betrekken van bewoners is ook moeilijk en moet volgens Frieda Both vooral dichtbij huis gezocht worden, het gaat niet om het meepraten over een pedagogische visie. “Je stapt een andere cultuur binnen, vanuit een andere machtssituatie. Wij vinden dat de wijk en mensen moeten veranderen, maar dat is dus niet zo. We moeten loskomen van onze eigen beelden.”

De betrokkenheid van ouders in Amersfoort is onder andere geregeld doordat inwoners en ervaringsdeskundigen meedoen in de ontwikkeling van het programma ‘Kansrijk en gezond Liendert’.

Wonen en gemengde wijken

In de gesprekken over de aanpakken van alle casusgemeenten komt het streven naar gemengde wijken terug. Bijvoorbeeld in Rotterdam, waar de bouw van woningen voor mensen met hogere (vooral midden)inkomens moet leiden tot minder segregatie en meer ontmoeting van minder en meer draagkrachtige bewoners. Ron Meyer (NPHLN)geeft aan: “Als je nooit een advocaat in je omgeving hebt, hoe weet je als kind dan dat jij dat ook kan worden?” Meerdere gesprekspartners noemen school als belangrijke omgeving voor sociale menging. Om ervoor te zorgen dat kinderen van nieuwe, meer draagkrachtige bewoners ook daadwerkelijk naar de scholen in de wijk gaan en zo sociale menging tot stand te brengen, maakte de gemeente Rotterdam diverse afspraken met scholen in de wijk, bijvoorbeeld rond profilering, verplaatsing of samenvoeging zodat het aanbod beter aansluit bij de behoeften en kinderen van midden- en hoogopgeleide ouders kiezen voor een school op Zuid.

Openbare ruimte en voorzieningen

Activiteiten binnen de gebiedsgerichte aanpakken op het vlak van (het verbeteren van de) openbare ruimte en voorzieningen in de wijk kwamen in de gesprekken meestal pas ter sprake als wij ernaar vroegen.

Een aantal keer kwam het thema buitenspelen voorbij. In Poelenburg in Zaanstad wordt de gelegenheid tot buitenspelen als voldoende ervaren, maar in Peldersveld – waar veel hoogbouw is – is dat minder het geval. Bij het buitenspelen gaat het echter niet alleen om het fysieke aanbod, blijkt uit de opmerking dat sommige bewoners van deze wijken buitenspelen als ‘vies’ ervaren. En onze gesprekspartners in Rotterdam geven aan dat er op Zuid te weinig buiten wordt gespeeld, onder andere doordat ouders hun kinderen door hoogbouw niet goed in de gaten kunnen houden en het niet aandurven om ze buiten te laten spelen. Via programmering van welzijnsinstellingen en dagprogrammering op scholen wordt geprobeerd het buitenspelen te bevorderen.

In Amersfoort worden gezondheidsproblemen bij kinderen in verband gebracht met verkeersoverlast, speeltuinen en te weinig ruimte voor fietsenstallingen. Maud Hemink-van Putter (beleidsregiseur opvoeden en opgroeien) en José Smink (senior beleidsadviseur Sociaal domein): “Onze ervaringsdeskundige, die in een flat in de wijk woont, vertelt dat er in haar flat heel weinig ruimte is om binnen de fietsen te parkeren. Alternatieven zijn er niet.” . Het ontbreken van een goede fietsenstalling kan een belemmering vormen om te gaan fietsen.

In Zaanstad vertelt men ook over algemene voorzieningen, waarbij zorgen worden uitgesproken over het verdwijnen van een bibliotheek en een gebrek aan ruimte voor ontmoeting en onderwijs (basisscholen en voorschoolse educatie). Als het gaat om locaties voor ontmoeting en onderwijs is ook financiering een knelpunt. Het ontbreken van voldoende geschikte voorzieningen speelt ook een rol bij het vormgeven van de Rijke Schooldag in Heerlen, vertelde Roel van den Bosch.

Gebruik van kennis en data

De vier gemeenten kennen verschillende benaderingen van hun programma en gebiedsgerichte aanpak, waarbij zij allemaal proberen zoveel mogelijk aan te sluiten op specifieke opgaven en kenmerken van de gebieden in kwestie.

Meerdere gemeenten benadrukken het belang van het gebruik van data om de belangrijkste opgaven te bepalen:

  • In het geval van Heerlen-Noord zijn data en kennis leidend voor de middellange termijn en de monitoring van het programma. Voor de korte termijn kan dat niet altijd. Zo ontdekten ze in Heerlen op basis van data dat in een bepaalde buurt wel erg veel verhuizingen plaatsvinden. Ron Meyer: “In onze armste wijken is het aandeel van mensen dat er tien jaar later nog woont amper vijfentwintig procent. Mensen willen er zo snel mogelijk weg. Als je deze doorstroming niet oplost, kan je over 10 jaar een nieuw programma starten.”
  • In Amersfoort ontwikkelen ze in de wijk Liendert een methodiek voor wijkgericht werken voor jeugd en gezin, waarin data, kennis en praktijkervaring centraal staan, evenals de focus op beschermende factoren. Inwoners, ervaringsdeskundigen en professionals uit de wijk gaan samen aan de slag. De ontwikkelde methodiek in Liendert moet de basis vormen voor een totale, integrale domeinoverstijgende aanpak in de wijk.

Ook kennis van partners in de wijk wordt in alle gemeenten benut. Bij de gemeente Zaanstad is gekozen voor inzet op taal, omdat dit uit overleg met de wijkpartners kwam als urgent en belangrijk en deze partners hier zelf graag mee aan de slag wilden gaan.

Wetenschappelijke kennis wordt wisselend benut. Het Rotterdamse Factorenmodel wordt binnen de gemeente Rotterdam gebruikt voor wijkprogrammering, waarbij gebiedsadviseurs van de gemeente samen met partners in de wijk  op basis van cijfers kijken wat er speelt in de wijk en gezamenlijk prioriteiten stellen. Het model kent ook een ranking van factoren die het meest lijken bij te dragen aan de gestelde doelen. Rina Stoorvogel: “Deze ranking heeft uitgaven en beleid mede bepaald. We zagen dat sociaal-emotionele vaardigheden erg belangrijk zijn, maar dat daar naar verhouding tot andere factoren weinig aandacht aan werd besteed, en nu is er meer geld voor vrijgemaakt.” Ook in de NPRZ-wijken wordt wel met deze wijkprogrammering gewerkt, maar het Nationaal Programma Rotterdam Zuid kent een aparte organisatie en had al eigen speerpunten gekozen. De vertaling van het model naar de praktijk van het NPRZ is lastig, zo geven de NPRZ-gesprekspartners aan. De gemeente Amersfoort wil nu voor de nieuwe aanpak in Liendert het Factorenmodel van Rotterdam en het IJslands preventiemodel gebruiken in combinatie met data om focus in de wijkaanpak aan te brengen. Het IJslands model is een aanpak om middelengebruik door jongeren te voorkomen en welbevinden onder jongeren te verbeteren, en is in Amersfoort al ingevoerd op scholen voor voortgezet onderwijs.

Op het gebied van opgroeien en opvoeden zijn verschillende databases beschikbaar met effectieve of veelbelovende interventies. In de gesprekken hebben we gevraagd naar het gebruik daarvan. Daaruit blijkt dat de meeste gemeenten wel proberen kennis vanuit universiteiten of hogescholen te benutten door hen bij het programma te betrekken. De keuze voor bepaalde activiteiten werd niet gebaseerd op beschikbare kennis in de genoemde interventiedatabases.

Reflectie en conclusie

Voor de ontwikkelkansen van kinderen maakt het uit in welke wijk of buurt ze opgroeien. In de (hernieuwde) gebiedsgerichte aanpakken van veel gemeenten spelen de kansen van kinderen dan ook een belangrijke rol. Uit de beknopte literatuurverkenning blijken veel factoren van invloed op het gezond, veilig en kansrijk opgroeien van kinderen. Buurtkenmerken kunnen zowel een positieve als negatieve invloed hebben en bevinden zich in de sociale omgeving, fysieke leefomgeving en instituties in de wijk. De invloed van diverse factoren verschilt per levensfase. Het Rotterdamse ‘Factorenmodel’, dat gebaseerd is op wetenschappelijke inzichten, geeft dit goed weer, al kan dit model nog uitgebreid worden met de meest recente wetenschappelijke inzichten op het gebied van onder meer fysieke buurtkenmerken zoals de openbare ruimte, algemene voorzieningen, milieufactoren en de voedselomgeving.

Wij hebben gesprekken gevoerd met mensen die betrokken zijn bij een NPLV-aanpak in Rotterdam-Zuid, Heerlen-Noord, Zaanstad Poelenburg-Peldersveld en in Amersfoort Liendert, om een indruk te krijgen hoe in deze gebieden gewerkt wordt aan het gezond, veilig en kansrijk opgroeien. Hieruit blijkt dat er een brede benadering is, deels gebaseerd op data, op kennis van partners in de wijk en soms van inwoners. Activiteiten zijn gericht op de ontwikkeling en gezondheid van kinderen zelf, op de invloed en betrokkenheid van ouders, de schoolomgeving en de wijk. De online omgeving in het Rotterdamse model is in de gesprekken niet specifiek benoemd, wat echter niet wil zeggen dat het geen onderdeel uitmaakt van de aanpak.

Op het gebied van de sociale buurtkenmerken en mechanismen valt op dat men vooral het belang van voor- en vroegschoolse educatie en taalontwikkeling bij het jonge kind noemt en dat er veel aandacht besteed wordt aan activiteiten in en om het onderwijs ten behoeve van taal- en talentontwikkeling. Programma’s in de periode rond de zwangerschap en voor stoppen met roken werden niet genoemd.

De sociale mechanismen in kwetsbare buurten – (socialisatie, stigmatisering, sociale controle en collectieve redzaamheid) – worden door alle geïnterviewden wel herkend, maar meestal niet bewust aangepakt in de wijk- of programma-aanpak. Alleen Ron Meyer, heeft meermaals aangegeven dat zijn programma, het NPHLN, probeert stigmatisering tegen te gaan.

Een belangrijk onderdeel van alle programma’s is het verbeteren van de samenwerking tussen organisaties. We zien dat dit nog vaak samenwerking binnen het sociaal domein is, bijvoorbeeld tussen onderwijs, zorg- en welzijnsorganisaties en voor de rijke schooldag met organisaties voor kunst en cultuur. Op het gebied van loopbaan- en beroepenoriëntatie wordt samengewerkt met bedrijven. Cross-overs tussen programmalijnen van de aanpak of samenwerking tussen collega’s van het sociaal en fysiek domein kan nog verbeterd worden, geven ook onze gesprekspartners aan.

In de fysieke omgeving wordt niet vanzelfsprekend de relatie met wonen, openbare ruimte en voorzieningen gelegd als het gaat om het bevorderen van kansen voor kinderen. Dit lijkt meer onderdeel van beleid voor alle inwoners van de gebiedsaanpak, dan dat dit vanuit het perspectief van het gezond, veilig en kansrijk opgroeien van kinderen wordt benaderd. Als er naar fysieke buurtkenmerken gevraagd wordt, geeft men aspecten aan als de beschikbaarheid en veilige toegankelijkheid van speelvoorzieningen of de aanwezigheid van een bibliotheek. Alhoewel milieufactoren en de voedselomgeving bij diverse gemeenten en in de media steeds meer aandacht krijgen, horen we dit nog niet bij onze gesprekspartners.

Het mengen van wijken is genoemd als een poging om segregatie op scholen tegen te gaan en sociale stijging te bevorderen, ondanks de kritische geluiden die hierover zijn in de wetenschap. Op welke manier men dit in de gebiedsaanpak aanpakt, hebben de meeste gesprekspartners niet aangegeven, omdat zij zich toch vooral bezighouden met een specifieke aanpak voor jeugd.

Er valt over deze vier gebiedsgerichte aanpakken natuurlijk veel meer te zeggen. Allereerst noemen onze gesprekspartners nog veel ambities en ideeën voor verdere ontwikkeling van hun programma. Sommigen zijn ook maar net begonnen. Daarbij kan nog beter gebruik gemaakt worden van diverse soorten kennis, vanuit data, inwoners, organisaties en wetenschap, om onderbouwde keuzes te maken voor die (combinatie van) factoren die de meeste impact hebben op het gezond, veilig en kansrijk opgroeien van kinderen én voor een effectieve gebiedsgerichte, integrale aanpak.
Kennis op het gebied van gebiedsgerichte en integrale aanpak is bijvoorbeeld onderzocht en beschreven door Platform31 en staat ook op WijkWijzer, het platform voor leefbare en veilige wijken.

Het Factorenmodel van Rotterdam geeft een beeld van belangrijke factoren die een rol spelen in de ontwikkeling van kinderen, en een ranking daarvan. Het Factorenmodel jeugd is momenteel in ontwikkeling naar een model dat toepasbaar is voor alle leeftijden. De meest recente inzichten uit de literatuur zullen worden toegevoegd waaronder fysieke buurtkenmerken. Het praktische toepassen vraagt ook nog aandacht. In de Rotterdamse wijkprogrammering worden wetenschappelijke kennis en data gecombineerd met kennis uit de specifieke buurt en wijk door interactie met professionals en vrijwilligers, om samen keuzes te maken en een aanpak verder vorm te geven. Bewoners bij de buurt- of wijkprogrammering betrekken helpt om goed aan te sluiten bij wat voor hen belangrijk en nodig is, en draagt bij aan de kans van slagen van de wijkaanpak.

Door onze keuze om gemeenten en gesprekspartners te benaderen over het onderwerp gezond, veilig en kansrijk opgroeien van kinderen en jonge adolescenten die het meest op hun wijk of buurt zijn aangewezen, kwamen we al snel uit bij mensen in het programma die zich specifiek met jeugd bezighouden. Dat betekent dat we geen collega’s hebben gesproken die als speerpunt woningbouw, ruimtelijke ordening of werk/economie hebben. Mogelijk kunnen zij bovenstaande informatie nog verder aanvullen of inkleuren als het gaat om fysieke en institutionele buurtkenmerken die het gezond, veilig en kansrijk opgroeien bevorderen. Het maakt ons wel duidelijk dat het blijkbaar niet vanzelfsprekend is om in alle programmalijnen of speerpunten oog te hebben voor kansen voor kinderen. Met deze publicatie en de twee praktijkvoorbeelden beschrijven we mogelijkheden voor een brede, gebiedsgerichte benadering voor het vergroten van kansen voor kinderen, want eigenlijk is iedereen het erover eens dat waar je wieg staat niet je kans op een gezond en gelukkig leven in de weg zou moeten staan.

Meer weten over gebiedsgericht en integraal werken in de wijk? Het platform WijkWijzer biedt beleidsmakers, wijkprofessionals en actieve bewoners een bundeling van relevante inzichten, publicaties en praktijkvoorbeelden over gebiedsgericht werken.

Naar WijkWijzer

Contact

Jacomijn Baart 06 57 94 21 04 LinkedIn

Ontvang nieuws van Platform31

Nieuws, publicaties en bijeenkomsten van Platform31 automatisch in jouw mailbox? Meld je dan aan voor onze tweewekelijkse nieuwsbrief over actuele ontwikkelingen in stad en regio.

Bekijk al onze nieuwsbrieven en updates

"*" geeft vereiste velden aan