Leefbaarheid groeikernen onder druk; toekomst van New Towns vraagt aandacht van Rijk
Hogere inkomens verlaten verouderde wijken. De gemeenten zien armoede, eenzaamheid en ondermijning toenemen.
In de vorige periode van intensief wijkenbeleid (stedelijke vernieuwing, 1995-2012) was ‘mengen’ door herstructurering een belangrijk middel om verschillen tussen wijken te verkleinen. Sociale huurwoningen in kwetsbare wijken werden op grote schaal gesloopt en vervangen door koopwoningen. De hooggespannen verwachtingen van deze aanpak zijn niet uitgekomen: dezelfde wijken bungelen weer onderaan de leefbaarheidslijstjes. Inmiddels wordt een eenzijdige populatie in wijken weer in verband gebracht met ongelijkheid, segregatie en afnemende leefbaarheid. Daarom staat het streven naar gemengde wijken weer hoog op de agenda van het Rijk, gemeenten en woningcorporaties.
Tegelijkertijd wordt het ongemak dat met dit streven gepaard gaat steeds zichtbaarder. Bestuurders, beleidsmakers en professionals in het fysieke domein zien de meerwaarde van ‘mengen’, maar hun collega’s in het sociaal domein en bewoners zien vooral keerzijden. Het gesprek zal daarom weer gevoerd moeten worden. Wat verstaan we eigenlijk onder een ‘gemengde-wijkaanpak’ anno nu? Hoe denken we daar te komen? En wat verwachten we hiervan voor de toekomst van bewoners, buurt, wijk en stad? Keren we terug naar de grootschalige fysieke herstructurering van weleer? Of is er meer nodig om van ‘mengen’ een succes te maken?
Nederland kent een lange traditie van sleutelen aan de woningvoorraad van wijken. Hierbij probeerde de overheid meestal een eenzijdige bewonerscompositie in kwetsbare wijken te doorbreken en een meer sociaaleconomisch gemengde samenstelling te bereiken. Ongeveer tien jaar geleden verdween deze ‘gemengde-wijkaanpak’ van de beleidsagenda’s vanwege terughoudend wijkenbeleid en beperkte financiële mogelijkheden van gemeenten en woningcorporaties. De laatste jaren maakt de ‘gemengde-wijkgedachte’ echter een voorzichtige comeback, omdat er zorgen zijn over de groeiende verschillen tussen wijken en kansenongelijkheid van inwoners van kwetsbare wijken. Er wordt daarom in diverse wijken weer gestreefd naar het mengen van sociale en particuliere huurwoningen en koopwoningen en dit streven zal de komende jaren vermoedelijk alleen maar sterker worden.
Door op deze manier te sleutelen aan de woningvoorraad, zou er in wijken een nivellerend effect moeten optreden. Het idee is dat door het mengen van de woningvoorraad positieve buurteffecten worden gestimuleerd en negatieve buurteffecten – die ontstaan in wijken met veel problemen en kansarme medebewoners – worden ingedamd. De instroom of het vasthouden van meer financieel draagkrachtige mensen zou namelijk ‘verheffend’ moeten werken voor de zittende bewoners, doordat deze nieuwe bewoners en sociale stijgers meer kansen, mogelijkheden en draagkracht de wijk inbrengen. Door te sturen op een gemengde woningvoorraad proberen overheden en huisvesters dus een dubbelslag te slaan: zowel de wijk als geheel als de individuele bewoner zou erop vooruitgaan.
Er is echter ook kritiek op de gemengde wijk als theorie en als aanpak. Wetenschappers betwijfelen of het mengen van diverse typen woningen in wijken negatieve buurteffecten daadwerkelijk doet verminderen en positieve buurteffecten stimuleert, omdat het contact tussen nieuwkomers en zittende bewoners niet vanzelf tot stand komt. Het ‘verheffingsideaal’ wordt dus bekritiseerd. Ook zijn er zorgen over verdringing van bewoners en gentrificatie: de zittende bewoner wordt de wijk uitgewerkt om een meer gemêleerde samenstelling van de wijk te realiseren, en dat wordt – onder meer in de huidige krappe woningmarkt – als niet rechtvaardig beoordeeld.
Nu de zorgen over kwetsbare wijken weer opleven, is het van belang na te denken over hoe de gemengde-wijkgedachte en -aanpak de leefbaarheid in wijken kunnen verbeteren en kansen voor bewoners kunnen vergroten. Als men de kritiek ter harte neemt, zou naast een fysieke aanpak op wijkniveau er ook aandacht moeten zijn voor het samenleven in de wijk en sociale interventies. Daarnaast is vermoedelijk een stevigere verbinding met stedelijk en regionaal woningbeleid nodig om verdringing en mogelijke waterbedeffecten te verzachten.
Kortom: er is een verbreding en verdieping van de oorspronkelijke gemengde-wijkgedachte nodig om wijken en hun bewoners écht verder te brengen. Deze zoektocht draagt bij aan een meer inclusieve en toekomstbestendige wijk. Leren we van het verleden en maken we de transitie naar een brede wijkaanpak? En zal het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid hier ondersteunend in zijn, zoals Hugo de Jonge beoogt?
Sinds de wederopbouw wordt in Nederland direct en indirect gestuurd op de samenstelling van wijken, met verschillende motieven, instrumenten en einddoelen. Het tegengaan van
een eenzijdige bevolkingssamenstelling in buurten of wijken is een beleidsideaal dat diep in de genen van beleidsmakers en bestuurders van ons land lijkt te zitten. De gemengde wijk wordt gezien als middel om vormen van ongelijkheid, ruimtelijke segregatie en negatieve buurteffecten te bestrijden. Tot aan de jaren negentig bleef de gemengde wijk een onuitgesproken beleidsideaal, maar het concept kent een lange geschiedenis.
Na de Tweede Wereldoorlog waaide het concept ‘gemengde wijk’ vanuit Groot-Brittannië en Amerika over naar Nederland, waar het al snel een impliciete doelstelling in de woningtoewijzing in nieuwe woonwijken werd. In de meeste vroeg-naoorlogse woonwijken was het doel om een gemengde bevolkingssamenstelling te creëren. Men geloofde dat een kleinschalige opzet van buurten en menging van woningtypes het leefklimaat ten goede kwam. Selectie van bewoners was sterk moraliserend en vond plaats op woongedrag: wie het huishouden niet op orde had, kwam niet in aanmerking voor een nieuwe woning.
Na de wederopbouw brak een periode van herstructurering aan: de stadssanering en -vernieuwing. Grootschalige bouw vond plaats aan de randen van steden en oude buurten werden gesloopt voor kantoren, voorzieningen en verkeersdoorbraken. De middenklasse verkaste grotendeels naar de nieuwe buitenwijken en de lagere inkomensgroepen bleven achter in de stadscentra. In deze eerste fase van stadssanering was het tegengaan van segregatie geen doel op zich, maar in de nieuw opgebouwde buitenwijken werden lagere en hogere middenklasse nog altijd gemengd gehuisvest. Critici beargumenteerden dat er te weinig oog was voor de kwaliteiten van bestaande wijken en de behoeften van zittende bewoners. De stadsvernieuwing werd daar het antwoord op: kleinschaligheid, goed wonen en een zo gering mogelijke verstoring van de bestaande sociale en stedenbouwkundige structuur in de vooroorlogse stad kregen prioriteit. ‘Bouwen voor de buurt’ werd het devies
en de overheid richtte zich op het inhalen van de kwaliteitsachterstand in de verkrotte oude wijken.
Ook het bouwen voor de buurt kon rekenen op kritiek. Ten eerste zou de stadsvernieuwing zich te veel richten op het verbeteren van de woningen van lage inkomensgroepen, maar de buurt als geheel niet verbeteren. Zonder differentiatie van de woningvoorraad (oftewel mengen) zouden mensen met hoge inkomens de oude wijken blijven verlaten. Ten tweede zou de stadsvernieuwing een sterk fysieke aangelegenheid zijn, waarbij sociaaleconomische problemen zoals werkloosheid, schoolverzuim en criminaliteit geen aandacht kregen. De discussie over een ruimtelijke tweedeling binnen steden was hiermee geboren.
De zorgen over tweedeling, segregatie, concentraties van lagere-inkomensgroepen én spookbeelden van buitenlandse achterstandswijken vormden de aanleiding voor nieuw wijkenbeleid. Ook toekomstige leegstand moest worden tegengegaan. Het Grotestedenbeleid werd in de jaren 90 opgetuigd en ‘de gemengde wijk’ deed officieel haar intrede in het beleidsdiscours. De wegtrekkende beweging van
midden- en hogere inkomens moest een halt worden toegeroepen door gemengde wijken te creëren. De focus lag op het tegengaan van de (dreigende) sociaaleconomische tweedeling binnen steden.
Vanaf 1997 probeerde het Rijk met het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) de stedelijke problemen aan te pakken. Herstructurering was de belangrijkste interventie, wat leidde tot grootschalige sloop en het realiseren van voornamelijk koopwoningen in wijken waar de problemen zich opstapelden. Aanvankelijk beoogde het beleid nieuwe groepen aan te trekken met het bouwen van koopwoningen, pas later kregen zittende bewoners de mogelijkheid om wooncarrière te maken binnen hun (kwetsbare) wijk. Beide doelstellingen waren gericht op het voorkomen van concentraties lage inkomensgroepen.
Na decennia direct en indirect te hebben gestuurd op gemengde wijken, kwam dit na 2008 met horten en stoten tot stilstand. De economische crisis (vanaf 2008) en de herziening van de Woningwet (2015) decimeerden de rol van woningcorporaties. Door geldgebrek en misstanden in de corporatiesector konden en mochten zij vanaf 2015 geen koopwoningen en dure huurwoningen ontwikkelen, waardoor de fysieke herstructurering van kwetsbare wijken stokte. Van grootschalige sloop-nieuwbouw was geen sprake meer en het Rijk had nauwelijks nog gebiedsgerichte aandacht voor de kwetsbaarste wijken.
Ook na de economische crisis bleef de rol van woningcorporaties beperkt: zij bleven zich noodgedwongen richten op hun ‘primaire doelgroep’ en het was aan de markt om aan de vraag naar andere woningen (duurdere huurwoningen en koopwoningen) te voldoen. Commerciële partijen investeerden in de praktijk echter amper in kwetsbare wijken. Via woningen sturen op gemengde wijken zat er vanaf pakweg 2012 dus niet meer in, maar het bleef een wensdroom van corporaties en gemeenten. Van der Velden, J., Uyterlinde, M., & Bronsvoort, I. (2018). Sturen op gemengde wijken? Verkennend onderzoek in zes steden. Platform31. 1
De laatste jaren is er een opleving van de gemengde-wijkgedachte in de aanpak van kwetsbare wijken door zowel gemeenten, Rijk, woningcorporaties en andere lokale partners. Met name door de zorg over de veerkracht van bepaalde wijken, de woningcrisis, de verduurzamingsopgave en ook weer de toenemende ruimtelijke ongelijkheid, is er hernieuwde aandacht om te werken aan de beoogde positieve bijdrage van gemengde
wijken.
Vanaf de wederopbouw is zodoende af en aan gesleuteld aan de compositie van wijken en slingerde de aanpak heen en weer tussen grootschalige fysieke ingrepen en meer behoedzame, sociale interventies die vooral ten goede moeten komen aan de zittende bewoners. Al die tijd bestond echter, eerst impliciet en later in de schijnwerpers, consensus om te werken aan gemengde wijken als middel naar meer inclusieve en leefbare wijken.
Waarom streven we eigenlijk naar gemengde wijken in Nederland? Het antwoord op deze vraag heeft alles te maken met ongelijkheid en gelijke kansen. Hierbij maken we onderscheid tussen kansenongelijkheid op sociaal en fysiek gebied. Zo groeit de afgelopen jaren de zorg weer over de gevolgen van kansenongelijkheid in bijvoorbeeld het onderwijs, op de arbeidsmarkt en gezondheid. Er zijn zorgwekkende signalen die erop wijzen dat de verschillen tussen de haves en havenots snel groeien. Bovens, M., Dekker, P., & Tiemeijer, W. L. (2014). Gescheiden werelden? Een verkenning van sociaal-culturele tegenstellingen in Nederland. Sociaal en Cultureel Planbureau/Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid; De Voogd, J., & Cuperus, R. (2022). Atlas van afgehaakt Nederland: Over buitenstaanders en gevestigden; Hoff, S., Vrooman, C., Iedema, J., Boelhouwer, J., & Kullberg, J. (2021). Verschil in Nederland 2014-2020. Sociaal en Cultureel Planbureau; Movisie. (2021, 27 mei). Dicht de kloof: pleidooi voor herstel en perspectief; Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS). (2020). Gezondheidsverschillen voorbij: Complexe ongelijkheid is een zaak van ons allemaal. 2 Die verschillen worden zichtbaar in een grote sociale afstand tussen bijvoorbeeld hoog- en laagopgeleiden.
Recente onderzoeken wijzen erop dat de toenemende ongelijkheid ook ruimtelijk neerslaat. Leidelmeijer, K., Iersel, J. V., & Frissen, J. (2018). Veerkracht in het corporatiebezit: Kwetsbare bewoners en leefbaarheid. RIGO Research en Advies; Uyterlinde, M., & Van der Velden, J. (2017). Kwetsbare wijken in beeld. Platform31. 3 Met andere woorden: de verschillen binnen steden en tussen wijken nemen toe. Dit wordt ook wel ruimtelijke segregatie genoemd: de ongelijke ruimtelijke spreiding van mensen met bepaalde achtergrondkenmerken zoals herkomst, opleiding, inkomen, religieuze overtuiging, levensstijl, gezondheid of demografie. Musterd, S. (2020). Een ontspannen perspectief op residentiele segregatie. Beleid en Maatschappij, 47(4): 339-358. 4
In de beleidswereld ligt de nadruk op ruimtelijke segregatie naar inkomen en naar herkomst. Naar herkomst lijkt de ruimtelijke segregatie in Nederland af te nemen, terwijl ruimtelijke ongelijkheid naar inkomen juist toeneemt. Buitelaar, E., Weterings, A., Raspe, O., Jonkeren, O., & Boterman, W. R. (2016). De verdeelde triomf: Verkenning van stedelijk-economische ongelijkheid en opties voor beleid. Planbureau voor de Leefomgeving. 5 Het verschil tussen arm en rijk wordt groter en dit toenemende verschil uit zich in de uitsortering binnen steden. Vooral laagbetaalden en werklozen wonen steeds meer bij elkaar in de buurt en minder gemengd met andere sociaaleconomische groepen.
Daarnaast groeien de zorgen over concentraties kwetsbare bewoners, die door ingrijpende
transities in het sociaal domein – extramuralisering, decentralisaties en de scheiding van wonen en zorg – terechtkomen in corporatiewijken. Ook deze ontwikkeling wijst op groeiende ruimtelijke ongelijkheid.
Het sturen op gemengde wijken langs sociaaleconomische lijn zou op bovenstaande ontwikkelingen een antwoord moeten bieden. Door in te grijpen in de samenstelling van wijken zou de kloof tussen (kans)arme en (kans)rijke wijken weer af moeten nemen en wordt inclusie bevorderd.
Ruimtelijke ongelijkheid is dus een feit in Nederland, maar waarom maken we ons daar dan zorgen over? Sociale wetenschappers houden zich sinds jaar en dag bezig met de vraag: wat zijn de gevolgen van ruimtelijke segregatie, met name voor de kansen van mensen die wonen in ‘slechte’ wijken? Dit worden ook wel negatieve buurteffecten genoemd: negatieve effecten op de ontwikkeling van een mensenleven die ontstaan door te wonen in een buurt met veel problemen en medebewoners met weinig kansen en mogelijkheden. Verondersteld
wordt dat buurteffecten invloed hebben op de sociale mobiliteit, economische kansen en integratie.
In 2021 deed het SCP literatuuronderzoek naar negatieve buurteffecten en kwam tot de conclusie dat de buurt in Nederland inderdaad invloed heeft op de ontwikkelkansen van bewoners, met name die van kinderen en adolescenten. Kullberg, J., Mouktadibillah, R., & De Vries, J. (2021). Opgroeien in een kwetsbare wijk: Over buurteffecten en persoonlijke ervaringen van jongens en jonge mannen. Sociaal en Cultureel Planbureau. 6 De effecten uiten zich onder andere in tegenvallende schoolprestaties en normoverschrijdend gedrag van adolescenten.
In de Stedelijke Vernieuwing (1997-2012) was het tegengaan van negatieve buurteffecten de belangrijkste doelstelling van deze landelijke aanpak. Het middel dat werd ingezet? De gemengde wijk! In wijken met toenemende concentraties van armoede en andere achterstanden moesten midden- en hogere-inkomensgroepen worden aangetrokken. Of hun uittocht moest een halt worden toegeroepen door andere woningen en woonmilieus te creëren. In het verlengde hiervan zou je door buurteffecten te bestrijden ook kansenongelijkheid kunnen aanpakken. Immers, als negatieve buurteffecten vervallen, groeien de kansen van zittende bewoners, zo was de gedachte.
Of deze aanpak – het mengen van woningtypes binnen wijken om negatieve buurteffecten om te zetten in positieve – ook effect sorteerde, is nog altijd onderwerp van discussie. In sommige kwalitatieve studies kwam naar voren dat het differentiëren van de woningvoorraad negatieve buurteffecten licht doet afnemen. In andere studies werd duidelijk dat deze verbetering valt of staat door de mate van contact tussen oude en nieuwe bewoners. De crux: uit de meeste onderzoeken bleek dat in de onderzochte herstructureringsgebieden deze contacten nauwelijks tot stand kwamen. Het wetenschappelijk onderzoek richtte zich na 2005 op de vraag of de gemengde wijk daadwerkelijk integratie en overbruggend contact bevordert. De onderzoeksresultaten in de jaren daarna zetten grote vraagtekens bij de effecten van menging van woningtypes op sociaal kapitaal en de kansen van ‘niet-westerse migranten’ en op meer contacten tussen ‘niet-westerse migranten’ en ‘autochtonen’. 7
Anders gezegd treedt er niet zomaar een ‘verheffingseffect’ op in kansarme wijken; om de sociale cohesie en leefbaarheid te verbeteren dienen ‘oude’ en ‘nieuwe’ bewoners elkaar regelmatig te ontmoeten. De vraag werd ook steeds vaker gesteld of de eenzijdige inzet op de fysieke differentiatie van de woningvoorraad in deze wijken voldoende is om negatieve buurteffecten tegen te gaan. Is een verbreding van de aanpak in de wijk plus een stedelijke of regionale blik op differentiatie van de woningvoorraad niet effectiever om kansenongelijkheid en negatieve buurteffecten tegen te gaan?
Andere kritiek vanuit zowel wetenschappelijke als maatschappelijke hoek op de gemengde wijk is dat de fysieke herstructurering veelvuldig in verband wordt gebracht met gentrificatie, verdringing en displacement. Dit zijn processen waarbij zittende bewoners door sloop van woningen en het duurder worden van de nieuwe woningen uit een wijk worden verdreven om plaats te maken voor meer welgestelde bewoners (gentry). Displacement kan optreden bij bewoners die achterblijven in de wijk, als ze zich minder thuis voelen door ingrijpende veranderingen in de bevolkingssamenstelling en de bijpassende voorzieningen.
Deze kritiek is de laatste jaren sterker geworden door de toegenomen woningschaarste. De boodschap vanuit wetenschap en maatschappelijke tegenstanders is dat het beleidsideaal van de gemengde wijk als middel naar inclusie deugt, maar wordt misbruikt om bewoners met een smalle beurs de wijk of stad uit te jagen. Iedereen is immers vóór het tegengaan van negatieve gevolgen van concentraties van kwetsbare bewoners in bepaalde wijken, maar dit moet volgens tegenstanders niet ten koste gaan van diezelfde bewoners. De magere bewijslast voor de baten van herstructurering voor zittende bewoners zet dit argument kracht bij. Daarbovenop komt dat het percentage sociale huurwoningen in grootstedelijke wijken de laatste decennia stevig is afgenomen, met name door de liberalisatie van de woningmarkt en de herontdekking van de stad door de middenklasse. Deze ontwikkelingen zullen het argwaan richting het gedachtegoed van de gemengde wijk van weleer en fysieke herstructurering de komende jaren verder doen groeien als in steeds meer gemeenten de fysieke ‘handschoen’ weer wordt opgepakt.
Een belangrijke kanttekening op de wetenschappelijke kritiek en een mogelijke verklaring voor de volharding van bestuurders en beleidsmakers in de intensivering van mengingsstrategieën op woningvoorraad in de periode tot de economische crisis: de aanpak heeft wél aantoonbaar positieve effecten gehad op diverse wijkcijfers. Goedkope huurwoningen slopen en duurdere woningen terugbouwen leidt logischerwijs tot verbetering van de gemiddelde sociaaleconomische status van een wijk, van het gemiddelde inkomen en van de kwaliteit van de woningvoorraad in een wijk. Dit komt de uitstraling en de reputatie van de wijk ten goede. Differentiatie van de woningvoorraad kan daardoor mogelijk een boost geven aan de wijk, maar het blijft onduidelijk wat het kan doen – in positieve zin – voor het leven van zittende bewoners en de duurzame leefbaarheid in de wijk.
Zoals eerder aangegeven ging de gemengde-wijkaanpak na de start van de economische crisis (2008) rap de ijskast in. Het instorten van de huizenmarkt en de inperking van de corporatiesector zorgde dat veel fysieke ontwikkelingen in kwetsbare wijken stilvielen. Daarnaast ontstond – mede door de wetenschappelijke kritiek op de gemengde wijk – een stevige beleidsdiscussie of het kapitaalintensieve en ingrijpende middel van fysieke herstructurering van wijken wel voldoende gerechtvaardigd was. Na decennia van koersvastheid kwamen er verschillende (neoliberale) tegenreacties op de gemengde wijk.
Ten eerste kwam de ‘soort zoekt soort’-gedachte sterk op: mensen willen graag bij gelijkgestemden wonen. Verschillende wetenschappelijke studies bevestigen inderdaad deze trend. Waarom zouden beleidsmakers die wens tegen willen werken? Bovendien zou menging van woningtypes volgens deze gedachte juist tot conflicten kunnen leiden door botsende leefstijlen van de verschillende bewoners. Kortom: de markt zou meer zijn gang moeten kunnen gaan.
Ten tweede deed het concept van de arrival city zijn intrede. De positie van een wijk zou veel meer moeten worden bezien in een regionale (tot zelfs internationale) context. Volgens dit concept is het belangrijk voor steden om ‘aankomstwijken’ te hebben met voldoende goedkope en snel beschikbare woningen waar nieuwe groepen kunnen arriveren, om vervolgens via sociale stijging verder door te groeien en verhuizen naar buurten die beter passen bij hun behoeften.
Kortom: de zorg over eenzijdigheid van de woningvoorraad en bevolkingssamenstelling in specifieke wijken verdween naar de achtergrond, en de toegankelijkheid van de stad als geheel voor alle inkomensgroepen werd belangrijker dan de uitwerking op wijk- of buurtniveau.
Vanaf de economische crisis (2008) trokken Rijk, corporaties en gemeenten zich dus met horten en storten terug uit de wijkaanpak. Tot voor kort: inmiddels groeit de zorg weer over kwetsbare wijken. Verschillende onderzoeken laten zien dat de leefbaarheid in kwetsbare wijken stagneert of achteruitgaat: de kloof tussen ‘goede’ en ‘slechte’ wijken neemt toe, net als de zorgen over de veerkracht van kwetsbare wijken. Zie bijvoorbeeld Kullberg, J., Mouktadibillah, R., & De Vries, J. (2021). Opgroeien in een kwetsbare wijk: Over buurteffecten en persoonlijke ervaringen van jongens en jonge mannen. Sociaal en Cultureel Planbureau; Leidelmeijer, K., Iersel, J. V., & Frissen, J. (2018). Veerkracht in het corporatiebezit: Kwetsbare bewoners en leefbaarheid. RIGO Research en Advies; Uyterlinde, M., Van der Velden, J., & Bouwman, R. (2020). Wijk in zicht: Kwalitatief onderzoek naar de dynamiek van leefbaarheid in kwetsbare wijken. Platform31. 8 Figuur 1 bevestigt dit beeld.
Veelal wordt terughoudend rijksbeleid genoemd als voornaamste oorzaken voor deze achteruitgang in leefbaarheid, met name de inperking van de corporatiesector, de decentralisaties in het sociaal domein en bredere rijksbezuinigingen. Terwijl er vanuit het Rijk, corporaties en gemeenten minder aandacht, inzet en geld naar de brede wijkaanpak ging, landden er het afgelopen decennium juist meer beleidsopgaven in deze wijken. Denk bijvoorbeeld aan de energietransitie, de instroom van kwetsbare bewoners door extramuralisering, de woningbouwopgave of de huisvesting van statushouders.
De zorgen over leefbaarheidsverschillen en de verschillende beleidsopgaven zorgden ervoor dat diverse gemeenten, corporaties en het Rijk het vizier opnieuw op specifieke wijken richten. Sinds eind 2019 is een breed landelijk programma ten behoeve van de leefbaarheid en veiligheid in kwetsbare gebieden in voorbereiding. Dit heeft geresulteerd in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid dat begin juli 2022 is gelanceerd. In dit programma staat de gemengde-wijkgedachte weer volop in de schijnwerpers. Gemeenten en corporaties krijgen voorzichtig weer meer ruimte om te investeren in hun kwetsbare gebieden en grijpen weer terug op het middel van weleer: het sleutelen aan de woningvoorraad en daarmee de bevolkingssamenstelling om negatieve buurteffecten te bestrijden en leefbaarheid te verbeteren.
Gemeenten en corporaties krijgen zodoende weer voorzichtig meer ruimte om te investeren in hun kwetsbare wijken. Gaan we terug naar de herstructureringsaanpak van wijken van vóór de economische crisis van 2008 en de Woningwet uit 2015? Om verschillende redenen is dit ongewenst en zal dit bovendien lastig zijn.
Gedurende het decennium waarin het Rijk zich nauwelijks bekommerde om kwetsbare wijken, pakten wijkorganisaties, bewoners en ondernemers de handschoen op. Zij werken, weliswaar zonder grote budgetten en daarom meer kleinschalig, aan de leefbaarheid van hun wijken en buurten. Wat voor het Rijk, gemeenten en woningcorporaties een tijd van bezinning was, resulteerde in een omslag van top-down wijkaanpakken naar meer bottom-up werkwijzen. De focus verschoof naar de al aanwezige kracht in de wijk en hoe die optimaal benut kon worden. Deze ontwikkeling hangt nauw samen met de opkomst van de participatiesamenleving(gedachte), waarin de burgers in grote mate zelf verantwoordelijk zijn voor het oplossen van hun problemen. Ook voor de problemen die op het niveau van de wijk spelen.
Bewoners en wijkorganisaties hebben dus het initiatief (deels onder druk) naar zich toegetrokken. Nu de overheid haar vizier weer richt op de wijk, kan zij daarom niet meer om de bewoner heen. Bovendien is het vertrouwen in de overheid en andere instanties afgenomen in kwetsbare wijken. Bos, C. (2021, 1 februari). Onderzoek naar wantrouwen in krachtwijken: ‘Er moet van alles, maar er kan eigenlijk niks.’ Sociaal Werk Nederland. 9 Overheidgestuurde, top-down aanpakken (zoals het Grotestedenbeleid) kunnen rekenen op meer maatschappelijke weerstand. Dit zal ook invloed uitoefenen op de diverse herstructureringsambities.
De krapte op de woningmarkt zal hierin ook een rol spelen. Het is daarom onverstandig om een nieuwe grootschalige fysieke aanpak top-down uit te rollen over deze wijken. Het zal mét en deels voor zittende bewoners tot stand moeten komen, en zorgvuldig met maatwerk moeten plaatsvinden. Een wijkaanpak zal meer dan vroeger met, door en voor de bewoner moeten worden vormgegeven.
Een brede en grootschalige fysieke aanpak in veel kwetsbare wijken lijkt onvermijdelijk om diverse maatschappelijke opgaven voor elkaar te krijgen. Denk aan de verduurzaming van de woningvoorraad, klimaatadaptatie, achterstallig onderhoud van particuliere woningen, en natuurlijk het tegengaan van de woningnood (of juist de gevolgen van krimp). En ja, ook de eenzijdige bevolkingssamenstelling zal in bepaalde wijken door middel van fysieke ingrepen doorbroken moeten worden.
Echter, zowel de wetenschap als maatschappelijke groepen hebben keer op keer gewezen op de tekortkomingen van een eenzijdige fysieke aanpak om tot duurzame verbetering van kwetsbare wijken te komen. Naast verdringing van bewoners en verplaatsing van problemen wijst men ook op het gebrek aan overbruggend contact tussen nieuwe en zittende bewoners na ‘menging’ en de verschraling van bestaande sociale structuren in de wijk.
Decennia van fysiek mengingsbeleid ten aanzien van de woningvoorraad hebben geleid tot wisselende resultaten. Het is daarom belangrijk om opnieuw de vraag te stellen: op welke wijze kan de gemengde-wijkgedachte – met als doel inclusie – bijdragen aan het meer of beter samenleven van diverse bevolkingsgroepen, meer sociale mobiliteit en minder segregatie?
Het is belangrijk om hier precies naar te kijken. Het vermoeden is dat het middel ‘de gemengde wijk’ verbreed moet worden en inclusiever moet worden aangevlogen. Het lijkt daarom logisch de gemengde wijk beter in te bedden in een domeinoverstijgende wijkaanpak, waar ook veel aandacht is voor het verstevigen van bestaande sociale structuren in de wijk en ruimte voor ontmoeting is tussen zittende en nieuwe bewoners.
Meer weten over gebiedsgericht en integraal werken in de wijk? Het platform WijkWijzer biedt beleidsmakers, wijkprofessionals en actieve bewoners een bundeling van relevante inzichten, publicaties en praktijkvoorbeelden over gebiedsgericht werken.