Slim samenwerken in de warmtetransitie
Expertcentra, flex- en traineepools: oplossingen voor een krappe arbeidsmarkt in de warmtetransitie.
Deze en andere lessen volgen uit de analyse van vormen van bovenlokale samenwerking voor kenniscapaciteit in de warmtetransitie.
Bovenlokale samenwerking speelt een steeds belangrijkere rol in het aanpakken van grote maatschappelijke opgaven. Complexe transities vragen om nauwe samenwerking over gemeentegrenzen heen. Zo ook binnen de warmtetransitie, waar gemeenten worden geconfronteerd met complexe uitdagingen, zoals beperkte ambtelijke capaciteit, krapte op de arbeidsmarkt en een tekort aan specialistische kennis.
Platform31 onderzocht deze dynamiek in het rapport Slim samenwerken in de warmtetransitie: poolen van capaciteit en kennis in een schaarse arbeidsmarkt (2024). Het rapport licht verschillende initiatieven uit, onderverdeeld in uiteenlopende vormen van regionale samenwerking, zoals flexpools, expertteams en traineepools. Elk model kent eigen kenmerken, organisatievormen en financieringsconstructies. Naast deze verschillen komen er ook gemeenschappelijke uitdagingen en leerpunten naar voren, met name rondom bestuurlijke regie, continuïteit, kennisborging en het behoud van talent.
Flexpools blijken vooral effectief bij het flexibel invullen van taken waarvoor onvoldoende expertise beschikbaar is binnen gemeenten. Het Flexteam Warmte Drenthe is hier een treffend voorbeeld van. Door een strippenkaartmodel kunnen gemeenten – naast een aantal ‘basisstrippen’ die iedere gemeente krijgt – op basis van het inwoneraantal extra strippen krijgen. Met strippen kunnen de gemeenten extra ondersteuning inkopen naar behoefte, wat zowel flexibiliteit als financiële toegankelijkheid vergroot. Zo kunnen (kleine) gemeenten wel profiteren van de gezamenlijke kenniscapaciteit, maar dragen ze niet te grote financiële risico’s. Heldere afspraken en onderling vertrouwen zijn van belang binnen deze constructie. Zo voorkom je dat grotere gemeenten of gemeenten met meer financiële draagkracht het idee krijgen dat zij onevenredig bijdragen aan de flexpool.
Expertteams en -centra, zoals het Expertteam Warmte Gelderland en het Servicepunt Duurzame Energie Noord-Holland, opereren meer als kennisorganisaties. Zij bieden inhoudelijke en strategische ondersteuning op juridische, technische en procesmatige vraagstukken. Deze teams worden structureel gefinancierd door provincies en zijn minder afhankelijk van financiële inzet vanuit gemeenten. Dat garandeert continuïteit, maar vraagt om actieve afstemming om te voorkomen dat lokale behoeften ondergesneeuwd raken onder een meer regionale of provinciale agenda.
Traineepools richten zich op het versterken van de toekomstige ambtelijke capaciteit. Programma’s zoals het Traineeprogramma Nieuwe Energie Overijssel laten zien dat jonge professionals via wisselende opdrachten binnen verschillende gemeenten waardevolle ervaring opdoen. Goede begeleiding, vroegtijdig starten met kennisborging en relevante doorstroommogelijkheden zijn randvoorwaarden voor succes. Een goede traineepool beschikt bovendien over sterke kanalen naar kennisinstellingen en andere bronnen voor instroom. Het voordeel hiervan is dat met name kleinere gemeenten niet zelf al die contacten hoeven op te bouwen.
Ondanks hun verschillende aanpakken, lopen alle modellen aan tegen vergelijkbare knelpunten. We behandelen er hier drie.
De afhankelijkheid van tijdelijke subsidies vormt een bedreiging voor de continuïteit. Een voorbeeld van een tijdelijke subsidie is de SpUk regionale structuur NPLW, speciaal voor gemeenten die krachten bundelen binnen een regio, om kennis en expertise te delen en voor een sterkere bovenlokale samenwerking. Het Energie Expertisecentrum Flevoland (EEF) ontvangt een exploitatiesubsidie om de stichting operationeel te houden. Daarnaast ontvangt het EEF structurele financiering in de vorm van een lening. Deze constructie behoudt continuïteit en zorgt ervoor dat het EEF zich kan focussen op langetermijnplannen. Aandacht voor een combinatie van tijdelijke en meer structurele financiering is aan te raden. Dat voorkomt ook dat in de eerste periode er oneigenlijk veel druk komt op het aantonen dat ‘het werkt’, terwijl er langer nodig is om dat echt te bereiken.
Bestuurlijke regie is niet altijd helder belegd, waardoor samenwerking stroef kan verlopen. De Friese Energietafel lost dit op door bestuurlijke afspraken formeel vast te leggen in een Samenwerkingsovereenkomst. Daarnaast is er een aparte bestuurlijke overlegtafel ingericht, waarin gemeenten, provincie, Wetterskip Fryslân, netbeheerders en maatschappelijke partners zijn vertegenwoordigd. Een dergelijke structuur kan de onderlinge afstemming versterken en borgt de verbinding tussen betrokken partijen.
Tot slot bestaat het risico dat kennis verloren gaat wanneer experts slechts tijdelijk worden ingezet. Digitale platforms en structurele kennisdeling waarbij niet-tijdelijke medewerkers zijn betrokken helpen om weglekken van kennis tegen te gaan. Zo maakt het Energie Dienstencentrum Utrecht (EDC) gebruik van een duurzaam kennis- en informatiesysteem dat de voortdurende ontwikkeling en groei van gemeenten ondersteunt. Ook beschikt het EDC over een digitale kennisbank met data, tools en communicatiemiddelen voor alle deelnemende gemeenten.
De verkenning laat zien dat bovenlokale samenwerking geen blauwdruk kent. Wat werkt in de ene regio of situatie, is niet zomaar overdraagbaar naar een andere. Toch zijn er een aantal waardevolle lessen te trekken: