Sociaal wonen in onzekere tijden
De antwoorden op klemmende vraagstukken beschreven in 26 papers; voor iedereen die zich met woonbeleid bezighoudt.
Nederland kent een lange traditie in het mengen van wijken. In de vorige perioden van wijkgericht beleid – waaronder het grotestedenbeleid dat van 1995-2015 over Nederland werd uitgerold (zie ook figuur 1) – was fysieke herstructurering het favoriete instrument om meer sociaaleconomische menging van kwetsbare wijken te realiseren (zie bijvoorbeeld Opgroeien in een kwetsbare wijk, SCP 2021). Het slopen van oude woningen en daarvoor in de plaats woningen bouwen voor de middenklasse was vaste prik in kwetsbare wijken, want sociaaleconomische menging zou voordelig zijn voor de armere bewoners. Zij zouden zich op moeten trekken aan de welgestelde nieuwkomers. De gemengde wijk en het onderliggende verheffingsideaal verdween rond 2012 – toen het grotestedenbeleid werd afgebouwd – van de beleidsagenda’s.
Tien jaar later discussiëren beleidsmakers en wetenschappers nog steeds of het mengen ten tijde van het grotestedenbeleid iets heeft opgeleverd. Het ene kamp wijst op positieve effecten voor de wijk, zoals meer draagvlak voor voorzieningen en een beter imago van de wijk. Het andere kamp ziet sociale menging als onrechtvaardige, overheidsgestuurde gentrificatie, waardoor oorspronkelijke bewoners worden verdrongen en de bestaande sociale structuren schade oplopen.
Ik voorspel dat de gemengde wijk weer een prominente plaats zal innemen in het nieuwe nationale wijkenbeleid. De zorgen over ‘toenemende concentraties van kwetsbare groepen’ en ook de roep om kansenongelijkheid aan te pakken worden steeds groter. In de vorige perioden van wijkaanpak grepen gemeenten en huisvesters dan al snel terug naar grootschalige sloop-nieuwbouw als voornaamste interventie. Een belangrijk verschil: vermoedelijk zal de nadruk deze ronde liggen op verdichting in plaats van verdunning, gezien de grote woningbouwopgave.
Maar daarmee is de discussie over mengen nog niet beslecht: verdringing is nog steeds een gevaar. Worden de levens van de gedwongen verhuizers hier beter van? En het bewijs voor positieve buurteffecten blijft mager. Wat hebben de levens van bewoners aan een opgeknapte wijk en de komst van nieuwe groepen naar hun wijk?
Daarom is het tijd dat we deze signalen serieus nemen en nadenken over een bredere kijk op de gemengde wijk. Sleutelen aan de compositie van de wijk en hopen dat problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen en mensen met verschillende achtergronden elkaar naar een hoger plan tillen is naïef. Er is meer nodig in kwetsbare wijken. Ditmaal moeten we ons ook richten op sociale interventies en meer aandacht hebben voor het samenleven in de wijk, zodat de kloof werkelijk wordt gedicht en men niet langs elkaar leeft. Daarvoor zal de ‘gemengde wijk’-gedachte socialer en inclusiever moeten worden, met meer aandacht voor zaken als opgroeien, ontmoeten en verbinden.
Het motto van Hugo de Jonge – ‘bouwen, bouwen, bouwen’ – is een voorbode voor een wedstrijdje stenen stapelen. Wordt de kwetsbare wijk vooral de proeftuin voor alle andere programma’s van deze minister: verdichten, verduurzamen en aandachtsgroepen huisvesten? Het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid zou leidend moeten zijn en kansen moeten bieden om ‘zachte’ interventies te verweven met de ‘harde’ fysieke aanpak. Laten we van de gemengde wijk van morgen ook een sociale en inclusieve wijk maken.