Nieuwe subsidieronde Driving Urban Transitions: ruim 4 miljoen euro beschikbaar
Bezig met circulariteit, energietransitie, duurzame mobiliteit? Meld je gemeente aan als praktijkpartner in DUT-projecten.
In samenwerking met
Een antwoord op dat laatste punt is onlangs gepresenteerd op een online bijeenkomst van de Nederlandse Vereniging van Bouwkostendeskundigen (NVBK). Een oud-deelnemer van de Vitruvius Opleidingen Kostendeskundige Bouw presenteerde twee circulaire varianten van een corporatieproject van 36 op de bouwplaats gerealiseerde rijwoningen. De bouwkosten daarvan komen 2,4 en 6 procent hoger uit vergeleken met de nulmeting. De exploitatiekosten van variant één zijn kostenneutraal en die van variant twee 4 procent hoger dan de nulmeting. De investeringen om op grote schaal circulair te bouwen blijken daarmee nog te hoog, tenzij corporaties een lange terugverdientijd accepteren.
Is circulair bouwen van woningen dan mogelijk met een volledig fabrieksmatige productie? Dat zou tevens een optie kunnen zijn om ook de aantallen te bouwen woningen niet verder te laten dalen, want woningbouwfabrieken kunnen enkele duizenden woningen per jaar aan, met een fractie aan personeel dat op de bouwplaats actief is met traditionele woningbouw. Enkele bouwbedrijven hebben al flink in dergelijke productielijnen geïnvesteerd.
Het nadeel is dat voor de fabrieksmatig bouw van woningen lang niet voldoende reeds bestaande elementen en eerder gebruikte materialen beschikbaar zijn om ze circulair te noemen. Ja, betonvloeren kunnen deels uit gerecycled beton bestaan en woningen zijn volledig als houtskeletbouw te prefabriceren. Maar de automatisering en de daarbij vereiste nauwkeurigheid in de fabriek staan eerder gebruikte elementen bijna niet toe. De robothandelingen en infraroodprecisie vereisen uniforme producten. Tweedehandselementen zijn bovendien nauwelijks seriematig beschikbaar en de kwaliteit ervan is simpelweg te laag, waardoor de kleinste afwijking de productie al kan vertragen.
Toch stellen bouwbedrijven zelf dat woningen uit de fabriek grotendeels circulair zouden zijn. Het argument daarbij is dat ze samengesteld zijn uit modulaire elementen en dat deze in de toekomst dus ergens anders opnieuw gebruikt kunnen worden. Zo wordt circulair bouwen echter uitsluitend naar de toekomst beredeneerd, wat leidt tot een eenzijdige benadering en het veronachtzamen van materialen die wel degelijk nu al opnieuw te gebruiken zijn. Daar komt bij dat voor fabrieksmatige woningproductie materialen ontwikkeld worden die circulariteit zelfs onmogelijk maken, zoals steenstriplijm die vele malen sterker is dan de huidige lijm, waardoor materialen niet meer van elkaar te scheiden zijn.
De fabrieksmatige aanpak is uiteraard niet fout, maar als bijdrage in het circulair bouwenvraagstuk niet voldoende. Dit dilemma vraagt in ieder geval om een heldere definitie van circulair bouwen; ook de variantenstudie ontbeert een sluitende definitie. Op de TU Delft wordt daar nu door de Circular Built Environment Hub naarstig aan gewerkt, waarbij alle schaalniveaus worden meegenomen, zoals materialen, componenten, gebouwen en zelfs regio’s. Laten we voorkomen dat we aan de ene kant herbruikbare materialen en elementen nú onbenut laten en we aan de andere kant in de toekomst moeten concluderen dat wat we nu circulair noemen niet voldoende circulair blijkt te zijn.