Hoe je als EZ-team voor brede welvaart en economische veerkracht zorgt
Als team EZ kun je werkelijk verschil maken om de transitie naar een circulaire, digitale en inclusieve economie te realiseren.
Het omgaan met ruimteclaims leidt in veel gemeenten en regio’s tot een complexe ruimtelijke puzzel. Toch doen zij er verstandig aan om nu alvast rekening te houden met de toekomstige ruimtevraag van bedrijven die zich meer richten op lokale consumptie en productie, als gevolg van de transitie naar een circulaire en ‘strategisch autonome’ economie.
In opdracht van de provincie Zuid-Holland hebben de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft en de Vereniging Deltametropool de handen ineengeslagen om de ruimtebehoefte van de circulaire economie in beeld te brengen. Hierbij focussen zij vooral op de activiteiten die in de toekomst moeten gaan plaatsvinden op bedrijventerreinen die gebruik maken van transport over water.
Platform31 sprak met hoofdauteur van de studie Karel Van den Berghe, docent Ruimtelijke Planning en Economie aan de TU Delft, over de aanpak en de uitkomsten van dit onderzoek.
“In de provincie Zuid-Holland staan werklocaties onder toenemende druk. Vooral in de stedelijke gemeenten geldt dat bedrijventerreinen worden getransformeerd tot woonwijken of gemengde woonwerkgebieden. Vooral locaties aan het water zijn in de ogen van gemeenten, huiszoekende burgers en projectontwikkelaars aantrekkelijk. Tegelijkertijd is er een groeiend besef dat voldoende ruimte voor maak- en productiebedrijven om meerdere redenen van belang is, ook in of aan de rand van stedelijke gebieden. Een van die redenen is de transitie naar een circulaire economie. De provincie heeft ons gevraagd om zo concreet mogelijk in beeld te brengen hoe deze ruimtevraag eruit gaat zien, en waar. Op die manier kunnen we beargumenteren welke bestaande en eventueel nieuwe bedrijventerreinen zouden moeten worden gevrijwaard van transformatie of herontwikkeling.”
“Het onderzoek kenmerkt zich door een unieke combinatie van ‘forecasting’ en ‘backcasting’. Dit wil zeggen dat we vanuit de situatie van vandaag naar ‘morgen’ kijken, maar tegelijkertijd ook vanuit ‘morgen naar vandaag’. Hiervoor hebben we gebruikgemaakt van verschillende data-analyses. Op basis van LISA-data konden we onder andere ‘topografisch’ in kaart brengen welke huidige circulaire maakindustrie-activiteiten waar plaatsvinden.
Ook is gekeken naar de huidige en toekomstige mogelijkheden van watergebonden terreinen op basis van vaardieptes (CEMT-navigatieklassen). Daarbij hebben we tevens rekening gehouden met de gevolgen van klimaatverandering: zo is het aannemelijk dat de vaargeulen in de rivieren in de toekomst minder diep zullen zijn vanwege een afname van gletsjerijs-smeltwater. Aan de hand van AIS-scheepsdata konden we aan de hand van scheepsbewegingen ‘topologisch’ zien in welke mate er op watergebonden bedrijventerreinen daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van transport over het water.
Omdat de toekomst van veel factoren afhangt en daarom lastig te voorspellen is, werken we met vier scenario’s die min of meer overeenkomen met de onlangs gepubliceerde scenario’s van het PBL die de oefening Nederland 2050 gemaakt hebben. Dit noemen we ook wel ‘backcasting’. Op basis van expertinterviews zijn we tot de conclusie gekomen dat het belang van watergebonden transport hoe dan ook zal toenemen in de komende decennia. Het is dus niet de vraag of, maar vooral in welke mate dit het geval zal zijn. Dit hangt af van hoe de wereldeconomie zich de komende jaren oriënteert en ontwikkelt (in hoeverre zal er sprake zijn van deglobalisering?) en van de ontwikkelingen en de al dan niet blijvende krapte op de arbeidsmarkt.”
“We hebben vijf verschillende categorieën gebruikt: maakindustrie, logistiek, biobased, bouw, en circulair. Hiervoor hebben we SBI-codes gebruikt. Voor de SBI-codes die onder circulair vallen, gebruiken we recente definities van het PBL en de Erasmus Universiteit. Deze circulaire SBI-codes zijn niet perfect en worden ook soms aangepast, maar niettemin geven ze wel een goed beeld van wat er toch al gebeurt. Uit onze analyses blijkt dat in Zuid-Holland belangrijke afvalverwerkende bedrijven zitten. Zeker op de korte tot middellange termijn richting een volledige circulaire economie Nederland in 2050, zullen dergelijke functies in belang toenemen.
De provincie telt 617 (intussen 618, maar onze data zijn van eerdere jaren) bedrijventerreinen. Onze analyse liet verschillende ‘soorten’ bedrijventerreinen naar boven komen. Een voorbeeld zijn de grootschalige bovenregionale activiteiten in de Drechtsteden, voornamelijk clusterend rondom de scheepsbouw. De regionale bedrijvigheid zoals afvalverwerking bevindt zich meer op plekken zoals de Spaanse Polder in Rotterdam en in Alphen aan den Rijn, en de stedelijke activiteiten zoals autogarages in de Binckhorst of Schieoevers Delft.
In het onderzoek hebben we op basis van scheepsbewegingen in beeld kunnen brengen hoe het netwerk van bedrijventerreinen er momenteel uitziet. Dit levert interessante inzichten op, bijvoorbeeld over welke locatie als spil in het netwerk fungeert. De Schielandse Hoge Zeedijk in Gouda en de Groote Lindt in Dordrecht gelden bijvoorbeeld als centrale plaatsen in dit netwerk.”
“Dat is het op dit moment niet echt. Sommige circulaire watergebonden bedrijventerreinen maken zelfs amper of geen gebruik van watergebonden transport. Toch mogen we ervan uitgaan dat watergebonden transport in de toekomst essentieel is voor circulaire materiaalstromen. Dit geldt zeker voor een druk bebouwd gebied als Zuid-Holland.”
“We onderscheiden in de provincie Zuid-Holland twee verschillende gebieden: enerzijds de Rotterdamse Haven en de havens rondom de Drechtsteden. Dit zijn unieke locaties in Nederland, en zouden uitstekend kunnen worden doorontwikkeld tot moderne hubs voor biobased brandstoffen, offshore-industrie en biochemische industrie.
In dit deel van de provincie is het vooral van belang om de watergebonden terreinen nog beter te verbinden met de achtergelegen bedrijventerreinen, zodat nog meer bedrijven kunnen profiteren en het zodoende een nog centralere rol in het toekomstige circulaire netwerk kan innemen. Hierbij is het wel van belang dat de toekomstige bevaarbaarheid van waterwegen goed blijft worden onderzocht, en de mate waarin dit de keuze voor watergebonden transport beïnvloedt.
In de overige delen van Zuid-Holland is het op dit moment vooral van belang om ruimte te blijven behouden voor de stadsverzorgende, iets kleinschaligere maakindustrie. Ook hier liggen voldoende circulaire uitdagingen. Zeker omdat we ook hebben geconstateerd dat een grote uitdaging het tekort aan handen zal zijn. We weten ook vanuit ander onderzoek dat het daarom belangrijk is om werklocaties in de nabijheid te hebben van woongebieden – maar liefst niet gemengd als we over de ietwat hogere milieucategorie spreken – en dan kom je algauw bij de watergebonden bedrijventerreinen die vandaag dus onder druk staan.”
“Gemeenten en provincies moeten zuinig zijn op hun watergebonden bedrijventerreinen, en zeker die in of nabij steden. Nederland heeft een uniek netwerk van waterwegen die zich uitstekend lenen voor verschillende vormen van transport. Het zou zonde zijn om dit soort locaties niet voor de circulaire economie te benutten. Afvalverwerking is bij uitstek een activiteit die hier baat bij heeft. Om dit logistieke proces zo efficiënt mogelijk in te richten zal er zorgvuldig moeten worden geclusterd. Tegelijkertijd moeten deze terreinen multimodaal ontsloten worden.
Ten slotte is het belangrijk dat gemeenten en provincies goed onderzoeken welke specifieke sectoren en bedrijven zich in hun regio willen vestigen, wat ze nodig hebben, en kritisch nagaan in welke mate dat aansluit bij hun gewenste (circulaire) profiel.”
Karel Van den Berghe is assistent-professor in Spatial Planning and Urban Development aan de TU Delft.